Wanneer moet het UWV functies buiten beschouwing laten bij de WIA-beoordeling?
Wanneer moet het UWV functies buiten beschouwing laten bij de WIA-beoordeling? Bij de WIA-beoordeling moet de arbeidsdeskundige van het UWV op basis van de functionele mogelijkhedenlijst die de verzekeringsarts heeft opgesteld bepalen welke (theoretische) functies voor een verzekerde passend zijn. Op grond van artikel 9 van het Schattingsbesluit moet de arbeidsdeskundige van het UWV bij deze beoordeling een aantal regels in het achterhoofd houden.

31 januari 2025
De meest bekende regel is natuurlijk dat de arbeidsdeskundige alleen functies aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag mag leggen als er daarvan minstens drie functies op de Nederlandse arbeidsmarkt voorkomen én voor ieder van die functies moeten er in Nederland (in het CBBS) tenminste 3 arbeidsplaatsen zijn. Een andere (bekende) regel bij het selecteren van de functies door de arbeidsdeskundige is, dat als een verzekerde ten tijde van de claimbeoordeling werkzaam is en dit leidt tot een lagere arbeidsongeschiktheid, de praktische werkzaamheden als uitgangspunt voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling genomen moeten worden. De voorwaarden die voor zo’n praktische schatting gelden (en de regels van de tijdelijke maatregel ‘praktische beoordelen’) lees je hier.
Een wellicht minder bekende regel die de arbeidsdeskundige van het UWV bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling moet volgen, is dat sommige functies buiten beschouwing gelaten moet worden als van een werkgever in ‘redelijkheid’ niet gevraagd kan worden deze specifieke persoon in die functie te laten werken. In artikel 9 sub e van het Schattingsbesluit wordt dit als volgt omschreven:
Wanneer heeft een verzekerde zulke kenmerken dat van een werkgever niet gevraagd kan worden deze werknemer in een bepaalde functie te laten werken?
Het antwoord op deze vraag is deels door de wetgever gegeven bij de toelichting op het Schattingsbesluit. De wetgever geeft in die toelichting het voorbeeld dat van een groot hotel niet kan worden verwacht dat iemand als receptionist tewerk wordt gesteld als die persoon door brandwonden ernstige verminkingen aan het gezicht heeft. Daarnaast kunnen uit uitspraken van rechtbanken en de Centrale Raad van Beroep (het hoogste rechtscollege in sociale zekerheidszaken) veel praktijkvoorbeelden worden gehaald wanneer sprake is van een situatie dat niet van een werkgever verlangd kan worden een bepaald persoon in een specifieke functie te laten werken. Denk bijvoorbeeld aan een zeer ernstige urine-incontinentie en extreme angst om auto te rijden; dat laatste ‘persoonskenmerk’ maakt de functie van pakketbezorger voor die persoon niet passend.
Ook zijn er diverse uitspraken over veelvuldig ziekteverzuim dat zal optreden als gevolg van de specifieke persoonskenmerken en dat om die reden tewerkstelling van iemand in een bepaalde functie niet van een werkgever verlangd kan worden.
Veelvuldig ziekteverzuim
Om bepaalde functies buiten beschouwing te laten vanwege veelvuldig ziekteverzuim, kan een onderscheid gemaakt worden tussen vrijwel zeker optredend ziekte verzuim (bijv. door een operatie) en ziekteverzuim op prognosebasis. Bij ‘vrijwel zeker optredend ziekteverzuim’ is in de regel tewerkstelling niet in redelijkheid van een werkgever te vragen, maar bij ziekteverzuim op prognosebasis ligt dat anders.
Ziekteverzuim op prognosebasis
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep moet bij het ziekteverzuim op prognosebasis het verzuim ten minste 30% zijn, om tot het oordeel te komen dat van een werkgever niet verlangd kan worden de werknemer in een bepaalde functie te laten werken te stellen.
In een recente uitspraak (ECLI:NL:CRVB:2024:2307) heeft de Centrale Raad van Beroep nog eens herhaald dat bij een verzuim van ongeveer 30% sprake is van zodanig excessief verzuim dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd een werknemer in dienst te nemen. Bij de beoordeling of sprake is van excessief ziekteverzuim is volgens de Raad naast de omvang en frequentie van het verzuim, ook van belang dat door het UWV andere factoren, zoals voorspelbaarheid, persoonsgebonden aspecten, vervangingsmogelijkheden en de aard van de functies worden meegewogen.
In de hiervoor genoemde zaak had het UWV het beroep van een verzekerde dat de geduide functies bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet passend waren vanwege excessief ziekteverzuim afgewezen. Volgens de verzekeringsarts van het UWV was bij deze specifieke verzekerde – die kampte met epileptische aanvallen – geen sprake van excessief ziekteverzuim. Die mening deelt de Raad niet.
De Raad is van mening dat de verzekeringsarts van het UWV in dit geval onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij deze verzekerde als gevolg van drie tot vijf epileptische aanvallen per dag (!) en de bijbehorende recuperatietijd (hersteltijd) geen sprake zal zijn van excessief verzuim. Daarbij weegt de Raad mee dat de behandelaars duidelijk zijn over de ernst van de epileptische aanvallen en de recuperatietijd. Uit deze informatie had de verzekeringsarts van het UWV niet anders kunnen concluderen dan dat sprake zou zijn van excessief ziekteverzuim.
Daarbij overweegt de Raad ten aanzien van de hoogte van het verzuimpercentage het volgende:
“(…)
Uitgaande van drie tot vijf focale aanvallen per dag met een maximale recuperatietijd van 60 minuten en een aantal tonisch-clonische aanvallen per maand, is het te verwachten structureel ziekteverzuim van appellant als gevolg van epileptische aanvallen aan te merken als zodanig excessief dat van een werkgever tewerkstelling van appellant niet in redelijkheid kan worden verlangd. Nu appellant in staat wordt geacht om vier uur per dag te werken zal zelfs indien er tijdens werktijd slechts één aanval optreedt hiermee al gauw 25% van de werktijd gemoeid zijn. Wat betreft de tonisch-clonische aanvallen bevat het dossier geen concrete aanknopingspunten om aan de juistheid te twijfelen van het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep te verwachten ziekteverzuim van 10%. Het totaal te verwachten ziekteverzuim komt hiermee boven de 30%. Hierbij moet nog in aanmerking worden genomen dat de dagelijkse momenten waarop de epileptische aanvallen zich bij appellant voordoen onvoorspelbaar zijn, wegens het ontbreken van uitlokkende factoren. Dit betekent dat de epileptische aanvallen ook buiten werktijd kunnen optreden, maar bemoeilijkt eventuele vervanging van appellant bij een aanval kort voor of gedurende werktijd. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen rekening gehouden met ziekteverzuim door andere oorzaken.2 Op de datum in geding deed zich dan ook een situatie voor als bedoeld in artikel 9, onder e, van het Schattingsbesluit.
(…)”
De Raad komt in deze zaak op basis van een praktische benadering tot een verzuimpercentage van boven de 30%, zodat sprake zal zijn van excessief ziekteverzuim. Om die reden zijn de functies die door de arbeidsdeskundige van het UWV zijn geduid niet passend en is deze verzekerde op arbeidsdeskundige gronden volledig (maar niet duurzaam) arbeidsongeschikt.
Tot slot: schadelast beperken
Slotsom is dat bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling voor de WIA de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts van het UWV rekening moeten houden met specifieke kenmerken van een verzekerde die mogelijk leiden tot de conclusie dat bepaalde functies niet passend zijn, omdat niet in redelijkheid van een werkgever kan worden verwacht een verzekerde die (bijvoorbeeld) excessief zal verzuimen te laten werken. Als excessief verzuim in een specifiek geval leidt tot het niet kunnen duiden van functies bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, dan kan dat leiden tot volledige, maar niet duurzame, arbeidsongeschiktheid van een verzekerde. De schadelast dragende werkgever moet in dat geval door een arts-gemachtigde laten toetsen of mogelijk sprake is van duurzaamheid en dus een IVA-uitkering om zo de schadelast te beperken.
Kortom: werkgevers moeten WIA-beslissingen altijd kritisch (laten) beoordelen, maar zeker als sprake is van een situatie dat een ex-werknemer op arbeidsdeskundige gronden volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Deze categorie WGA-uitkeringen leiden immers tot een grote financiële schadelast.