De vennootschapsbelasting (Vpb) staat in de onderstaande tabel:
Deel van de winst | Tarief |
---|---|
Tot € 200.000,- | 19% |
€ 200.000,- en hoger | 25,8% |
De gecumuleerde belastingdruk van aanmerkelijk belang (box 2) en vennootschapsbelasting bedraagt dan:
Box 2-tarief | Vpb-tarief | Belastingdruk |
---|---|---|
24,5% (tot € 67.000,-) | 19% (tot € 200.000,-) | 38,85% |
33% (€ 67.000,- en hoger) | 19% (tot € 200.000,-) | 45,73% |
24,5% (tot € 67.000,-) | 25,8% (€ 200.000,- en hoger) | 43,98% |
33% (€ 67.000,- en hoger) | 25,8% (€ 200.000,- en hoger) | 50,29% |
Is het inkomen uit aanmerkelijk belang negatief? Dan kan het verlies uit aanmerkelijk belang worden verrekend.
Box 2 | Vpb | |
---|---|---|
Voorwaartse verliesverrekening | 6 jaar | 6 jaar |
Achterwaartse verliesverrekening | 1 jaar | 1 jaar |
Als er voor een periode van 2 jaar geen sprake meer is van een aanmerkelijk belang, wordt een onverrekend verlies in box 2 op verzoek van de belastingplichtige omgezet in een belastingkorting van het box 2-tarief van het onverrekende verlies (artikel 4.53 Wet IB 2001). De korting vermindert dan de belasting en de premie volksverzekeringen in box 1.
Gebruikelijk loon dga (minimaal) volgens artikel 12a Wet LB 1964 | € 56.000,- |
---|---|
TBS-vrijstelling (artikel 3.99b Wet IB 2001) | 12% |
Het gebruikelijk loon wordt in beginsel vastgesteld op het hoogste van de volgende drie bedragen (artikel 12a Wet LB lid 1):
- 100% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
- Het hoogste loon van de werknemers die bij de vennootschap (of een hiermee verbonden vennootschap) werkzaam zijn; of
- Bovengenoemd gebruikelijk loon dga.
Box 1 | |
---|---|
Voorwaartse verliesverrekening | 9 jaar |
Achterwaartse verliesverrekening | 3 jaar |
Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (artikel 3.41 Wet IB 2001) | € 0,- tot € 19.535,- |
---|---|
Zelfstandigenaftrek (artikel 3.76 lid 2 Wet IB 2001) | € 3.750,- |
Startersaftrek (artikel 3.76 lid 3 Wet IB 2001) | € 2.123,- |
Aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk (artikel 3.77 lid 1 en lid 2 Wet IB 2001) | € 15.551,- |
Meewerkaftrek (artikel 3.78 lid 2 Wet IB 2001) | Maximaal 4% van de winst |
Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid (artikel 3.78a lid 4 Wet IB 2001) | Maximaal € 12.000,- |
Stakingsaftrek (artikel 3.79 lid 2 Wet IB 2001) | € 3.630,- |
Mkb-winstvrijstelling (artikel 3.79a Wet IB 2001) | 13,31% |
Voor een aantal onderdelen van de ondernemersaftrek geldt als eis dat de IB-ondernemer voldoet aan het urencriterium (artikel 3.6 Wet IB 2001). Dit houdt in dat de ondernemer in het kalenderjaar minimaal 1.225 uren heeft besteed aan werkzaamheden voor één of meerdere ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst heeft. Verder geldt, als de ondernemer in de 5 voorgaande jaren al ondernemer was, als voorwaarde dat de ondernemer zijn tijd grotendeels (> 50%) besteedt aan de onderneming. Voor de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid geldt een verlaagd urencriterium van 800 uren (artikel 3.78a lid 3 Wet IB 2001).
Bij de behandeling van de ondernemersfaciliteiten wordt een onderscheid gemaakt in faciliteiten waarvoor het urencriterium vereist is en faciliteiten waarbij dit niet het geval is.
Aftrekposten waarvoor het urencriterium vereist is
In deze paragraaf worden de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek, de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk, de meewerkaftrek en de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid behandeld.
Zelfstandigenaftrek (artikel 3.76 Wet IB 2001)
De zelfstandigenaftrek is nooit hoger dan het bedrag van de winst vóór de ondernemersaftrek. Als de zelfstandigenaftrek niet geheel wordt gerealiseerd, mag de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek in mindering komen op de winst in de negen volgende kalenderjaren, maar alleen als de winst in die jaren hoger is dan de zelfstandigenaftrek.
Startersaftrek (artikel 3.76 lid 3 Wet IB 2001)
De startersaftrek is een verhoging van de zelfstandigenaftrek. Recht op de startersaftrek bestaat als:
- De ondernemer in één of meer van de vijf voorgaande jaren geen ondernemer was;
- In die jaren bij hem niet meer dan twee keer de zelfstandigenaftrek is toegepast; en
- In het kalenderjaar of in één van de vijf voorgaande jaren geen sprake was van een geruisloze terugkeer uit een bv.
Aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk (artikel 3.77 Wet IB 2001)
De aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk geldt voor ondernemers die aan de volgende voorwaarden voldoen:
- Er wordt voldaan aan het urencriterium;
- Er is een S&O-verklaring ontvangen waarin staat dat de werkzaamheden onder speur- en ontwikkelingswerk vallen;
- Er worden minimaal 500 uren besteed aan het speur- en ontwikkelingswerk.
Meewerkaftrek (artikel 3.78 Wet IB 2001)
De meewerkaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en van wie de fiscaal partner zonder enige vergoeding minimaal 525 uren meewerkt in de onderneming. De hoogte van de meewerkaftrek is afhankelijk van het aantal uren dat de partner meewerkt in de onderneming en is opgenomen in de onderstaande tabel.
Het aantal uren dat de partner meewerkt in de onderneming bedraagt | De meewerkaftrek bedraagt |
---|---|
525 tot 875 | 1,25% van de winst |
875 tot 1.225 | 2% van de winst |
1.225 tot 1.750 | 3% van de winst |
1.750 of meer | 4% van de winst |
De winst die in aanmerking wordt genomen voor de meewerkaftrek, is de winst uit onderneming die in het betreffende kalenderjaar wordt behaald, met uitzondering van de winst die is behaald door:
- Een vergoeding voor onteigening;
- Het (gedeeltelijk) staken van de onderneming;
- Het (gedeeltelijk) overbrengen van de onderneming naar het buitenland.
In het besluit van 19 januari 2006 (CPP2006/73M) is door de staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat voor de toepassing van de meewerkaftrek onder de woorden ‘zonder enige vergoeding’ mede wordt verstaan: een feitelijk overeengekomen en/of verstrekte vergoeding van minder dan € 5.000,-. De vergoeding is voor de ondernemer bij het bepalen van de winst niet aftrekbaar (artikel 3.16 lid 4 Wet IB 2001). Ontvangt de partner een vergoeding van
€ 5.000,- of meer, dan is de gehele vergoeding bij de partner belast als resultaat uit overige werkzaamheden.
Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid (artikel 3.78a Wet IB 2001)
Een ondernemer kan onder de volgende voorwaarden recht hebben op de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid:
- Hij voldoet aan het verlaagd urencriterium (800 uren);
- Hij heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt;
- In één of meer van de vijf voorgaande kalenderjaren was hij geen ondernemer;
- Hij kan een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen; en
- Er was in het kalenderjaar of in 1 van de 5 voorgaande jaren geen sprake van een geruisloze terugkeer uit een bv.
De hoogte van de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid is afhankelijk van het aantal jaren waarin deze aftrek in de voorgaande 5 jaren is toegepast. Als de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid in deze jaren niet is toegepast, bedraagt deze het maximum. Is de aftrek eerder toegepast? Want wordt de aftrek verlaagd. Is de startersaftrek drie keer (of meer) toegepast? Dan bestaat er geen recht meer op de aftrek.
Aftrekposten waarvoor het urencriterium niet vereist is
In deze paragraaf worden twee ondernemersfaciliteiten behandeld, waar ook ondernemers recht op hebben die niet aan het urencriterium voldoen.
Stakingsaftrek (artikel 3.79 Wet IB 2001)
De stakingsaftrek geldt voor de ondernemer die in een kalenderjaar winst behaalt met of bij het staken van een of meer gehele ondernemingen. De stakingsaftrek is gelijk aan de stakingswinst, maar heeft bovengenoemd maximum.
Investeringsaftrek (artikel 3.40 Wet IB 2001)
Investeringsaftrek kan de vorm hebben van een kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (artikel 3.41 Wet IB 2001), van een energie-investeringsaftrek (artikel 3.42 Wet IB 2001) en van een milieu-investeringsaftrek (artikel 3.42a Wet IB 2001).
Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
Als een bedrag wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen, kan een ondernemer in aanmerking komen voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. De bedrijfsmiddelen waarin wordt geïnvesteerd, moeten dan wel in aanmerking komen voor investeringsaftrek. In artikel 3.45 Wet IB 2001 worden de hiervoor uitgesloten bedrijfsmiddelen opgesomd. Een voorbeeld van een uitgesloten bedrijfsmiddel is een personenauto, behalve als de auto hoofdzakelijk is bestemd voor het beroepsvervoer over de weg (zoals taxi’s en auto’s van koeriersdiensten).
Bij een investeringsbedrag in een kalenderjaar van | bedraagt de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek |
---|---|
€ 0,- tot € 2.800,- | € 0,- |
€ 2.800,- tot € 67.765,- | 28% opbouw over het bedrag in deze schrijf |
€ 67.765,- tot € 129.194,- | € 19.535,- |
€ 129.194,- tot € 387.580,- | 7,56% afbouw over het bedrag in deze schijf |
Vanaf € 387.580,- | € 0,- |
Energie-investeringsaftrek
De energie-investeringsaftrek (EIA) geldt voor bedrijfsmiddelen waarvan het investeringsbedrag minimaal € 2.500,- bedraagt. Een energie-investering is een investering in een bedrijfsmiddel dat staat vermeld op de zogeheten Energielijst. Deze lijst is te vinden op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Energie-investeringsaftrek | 40% van de investeringskosten |
---|
Milieu-investeringsaftrek
De milieu-investeringsaftrek (MIA) geldt alleen voor milieu-investeringen van ondernemers. Er geldt een drempelbedrag van € 2.500,- per bedrijfsmiddel. Voor de MIA gelden drie percentages, afhankelijk van de categorie waartoe een investering behoort. Om in aanmerking te komen voor de MIA is het voldoende dat een investering op de milieulijst wordt vermeld. Er is geen verklaring nodig van het ministerie van Financiën.
Milieu-investeringsaftrek | 27%, 36% of 45% van de investeringskosten |
---|
De personenvennootschap wordt gemoderniseerd. Dit moet ervoor zorgen dat het voor ondernemers makkelijker wordt om een bedrijf te starten.
Het wetsvoorstel bevat onder andere de volgende wijzigingen:
- De rechten en plichten van vennoten en de regels rondom aansprakelijkheid worden verduidelijkt. Bij het verstrekken van een opdracht kan de aansprakelijkheid worden beperkt tot de vennoot aan wie de opdracht is toevertrouwd.
- Het wordt mogelijk om een aanspraak op winst te verpanden.
- De verschillen tussen de maatschap en de vennootschap onder firma (vof) gaan verdwijnen. Er komen twee soorten vennootschappen: de vennootschap en de commanditaire vennootschap. Momenteel kan een maatschap alleen door beroepsbeoefenaren (denk aan advocaten of huisartsen) worden opgericht. De vof is alleen bedoeld voor degenen die bedrijfsactiviteiten uitvoeren. Omdat het onderscheid tussen beroeps- en bedrijfsactiviteiten niet altijd duidelijk is, kan in de toekomst iedereen eenzelfde vennootschap oprichten.
- De nieuwe vennootschap krijgt rechtspersoonlijkheid. Dat wil zeggen dat de vennootschap eigen rechten en plichten krijgt en dus ook bijvoorbeeld goederen kan kopen of schulden kan aangaan. Hierdoor wordt het makkelijker om te beoordelen of een vennootschap bestaat, wat het vermogen hiervan is en wie namens de vennootschap mogen handelen. De vennoten blijven privé aansprakelijk als blijkt dat de vennootschap de schulden niet zal voldoen.
De Eerste Kamer is akkoord gegaan met een wet die een einde maakt aan de anonieme aandelen aan toonder. Hiermee moet belastingontduiking, witwassen en terrorismefinanciering worden voorkomen.
Sinds 1 juli 2019 zijn papieren aandelen van niet-beursgenoteerde vennootschappen afgeschaft. Aandeelhouders moeten deze zogenoemde toonderstukken voor 1 januari 2021 inleveren bij de betreffende vennootschap. De aandeelhouders kunnen alleen dan hun rechten nog uitoefenen.
Nieuwe aandelen aan toonder kunnen sinds 1 juli 2019 alleen nog worden verhandeld via een effectenrekening bij bijvoorbeeld een bank of beleggingsonderneming. Deze effectenrekening staat op naam. Hierdoor wordt de aandeelhouder geïdentificeerd.
Heeft een aanmerkelijkbelanghouder op 31 december een schuld van meer dan € 500.000,- bij zijn bv? Dan wordt een fictief voordeel over het deel boven de € 500.000,- eenmalig belast in box 2. De grens van € 500.000,- waarboven de aanmerkelijkbelanghouder belasting betaalt, wordt verhoogd tot aan het bedrag waarover de aanmerkelijkbelanghouder belasting betaalt. Deze manier wordt dubbele belastingheffing tegengegaan.
Bijna alle schulden vallen onder deze maatregel. De enige uitzondering zijn eigenwoningschulden.
Heeft een aanmerkelijkbelanghouder een fiscaal partner of een toeslagpartner? Dan telt de schuld van deze partner bij de bv ook mee om te bepalen of een deel van de schuld belast is in box 2.
De Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten moet de fiscale regeling aantrekkelijker maken om aandelenoptierechten als loon te geven. Het heffingsmoment van uitoefening van een aandelenoptierecht wordt namelijk verschoven naar het moment waarop de verkregen aandelen verhandelbaar zijn. Er zijn dan namelijk liquide middelen aanwezig waarmee de verschuldigde belastingen kunnen worden voldaan. De wet kent een keuzeregeling, waardoor het onder voorwaarden mogelijk blijft dat de heffing bij uitoefening plaatsvindt. De werknemer kan hier dan zelf voor kiezen. De maatregel zal gaan gelden voor elke inhoudingsplichtige die een werknemer een aandelenoptierecht aanbiedt.