Het kabinet heeft samen met sociale partners het pensioenakkoord afgesproken. Op deze site lees je de belangrijkste uitwerkingen van de gemaakte afspraken uit het pensioenakkoord. De gemaakte afspraken in het pensioenakkoord zijn onder andere:
- Een beter nabestaandenpensioen. Dit wordt geregeld in de Wet toekomst pensioenen.
- Een transparanter en persoonlijker pensioenstelsel dat beter aansluit op de arbeidsmarkt en op de ontwikkelingen in de maatschappij. Dit wordt geregeld in de Wet toekomst pensioenen.
- Een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd. Dit is geregeld in de Wet temporisering AOW-leeftijd.
- Eenmalig bedrag ineens op de pensioendatum van maximaal 10% van het ouderdomspensioen. Dit wordt geregeld in de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen.
- Betere pensioenafspraken voor vervroegd stoppen met werken voor mensen met zware beroepen. Dit is geregeld in de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen en in sommige cao’s.
- Een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen.
De Eerste Kamer is akkoord met de Wet toekomst pensioenen (Wtp). De wet is ingegaan sinds 1 juli 2023. De Wtp heeft geleid tot veel aanpassingen in de Pensioenwet (Pw).
De minister heeft de volgende toezeggingen gedaan tijdens de debatten in de Eerste Kamer:
- Pensioenuitvoerders krijgen meer tijd om over te stappen naar het nieuwe pensioenstelsel. De uiterlijke datum hiervoor was 1 januari 2027. Deze uiterlijke datum gaat naar 1 januari 2028. Dit wordt geregeld in een Algemene Maatregel van Bestuur of in de wet.
- In 2024 en in 2025 bepaalt de minister of pensioenuitvoerders meer tijd nodig hebben voor de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel.
- De minister stelt een Regeringscommissaris transitie pensioenen aan. Deze commissaris gaat de minister adviseren bij problemen tijdens de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel. Sinds 1 januari 2024 is de regeringscommissaris transitie pensioenen gestart.
Door het akkoord in de Eerste Kamer is ook de volgende lagere regelgeving ingegaan sinds 1 juli 2023:
- het Besluit toekomst pensioenen;
- het Besluit wijziging regeling nettopensioen;
- het Besluit experimenten pensioenregeling voor zelfstandigen;
- het Besluit parameters;
- de Regeling pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling; en
- de Regeling vrijstellingen Wet BPF 2000.
Het Wetsvoorstel herziening bedrag ineens regelt een wijziging in de doelgroep die gebruik kan maken van de uitgestelde betaling van het bedrag ineens op de pensioeningangsdatum. Deze wet moet nog worden goedgekeurd door de Tweede en Eerste Kamer. De minister heeft aangegeven dat het bedrag ineens op zijn vroegst ingaat op 1 juli 2025.
Het nieuwe pensioenstelsel gaat iedereen raken die inhoudelijk klantcontact heeft over ‘de oudedag’ door de volgende punten:
- substantiële wijzigingen van alle bestaande pensioencontracten;
- belangrijke wijzigingen in de tweede en derde pijler voor opbouw van vermogen;
- het partnerpensioen voor de pensioendatum wijzigt, wat gevolgen heeft voor het life-event overlijden; en
- vele andere wijzigingen op pensioengebied, zoals een eenmalig bedrag ineens op de pensioendatum van 10% van het ouderdomspensioen.
Het pensioenstelsel wordt vernieuwd. Onder andere de volgende onderdelen wijzigen door de Wet toekomst pensioenen:
- Het wordt straks duidelijker welke premie wordt ingelegd en wat er wordt opgebouwd in de persoonlijke pensioenopbouw.
- De premie is een vlakke premie. De premie die wordt ingelegd voor de pensioenopbouw is namelijk niet afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer.
- Het nabestaandenpensioen wordt verbeterd en gestandaardiseerd.
- Het kabinet gaat nieuwe regels uitproberen voor de pensioenopbouw voor zelfstandigen.
De wetswijziging heeft de volgende doelen:
- eerder kans op verhoging van de pensioenuitkering;
- een uitlegbaar en persoonlijk pensioenstelsel; en
- een pensioenstel dat beter aansluit bij de samenleving en de arbeidsmarkt.
De volgende onderdelen blijven behouden in het nieuwe pensioenstelsel:
- Iedere deelnemer kan 75% van het gemiddelde loon aan pensioen opbouwen in 40 jaren of 80% in 42 jaren.
- Deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds of beroepspensioenregeling kan nog steeds worden verplicht.
- De volgende pensioenen blijven bestaan:
- levenslang ouderdomspensioen;
- tijdelijk en levenslang partnerpensioen en wezenpensioen;
- arbeidsongeschiktheidspensioen;
- premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid bij de drie eerder genoemde pensioenen; en
- nettopensioen.
In het nieuwe pensioenstelsel bestaan nog drie soorten pensioencontracten.
Het gaat om de volgende pensioencontracten waaruit gekozen kan worden:
- Solidaire premieregeling
Dit is een nieuwe premieregeling in het nieuwe pensioenstelsel. - Flexibele premieregeling
Dit is grotendeels vergelijkbaar met de bestaande zuivere premie-overeenkomst. - Premie-uitkeringsovereenkomst
Dit is grotendeels vergelijkbaar met de bestaande premie-overeenkomst, waarbij de premies direct worden omgezet in een aanspraak op een uitkering.
Alle pensioenuitvoerders kunnen de eerste twee pensioencontracten uitvoeren. Alleen verzekeraars kunnen het laatste pensioencontract uitvoeren, omdat dit contract een pensioen verzekert. De huidige uitkeringsovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten zijn niet meer mogelijk onder de Wet toekomst pensioenen.
Kenmerken | Solidaire premieregeling | Flexibele premieregeling | Premie-uitkeringsovereenkomst |
---|---|---|---|
Regeling | Premieregeling. | Premieregeling. | Premieregeling. |
Beleggingsbeleid | Collectief beleggingsbeleid. Geen keuzevrijheid voor individuele deelnemers. | Beleggingsmix per leeftijdsgroep. Beleggingsbeleid op basis van lifecycle. Mogelijk keuzevrijheid in beleggingsprofiel per deelnemer. | Beleggingsmix per leeftijdsgroep. Beleggingsbeleid op basis van lifecycle. Mogelijk keuzevrijheid in beleggingsprofiel per deelnemer. |
Opgebouwde aanspraken overhevelen in het kader van shoprecht | Geen shoprecht, ondanks de variabele pensioenuitkering. | Beperkt shoprecht. | Alleen mogelijk voor zover de keuze voor een vaste uitkering nog niet gemaakt is. |
Opbouwfase en uitkeringsfase | De opbouwfase en uitkeringsfase zijn niet langer gescheiden. | De opbouwfase en uitkeringsfase zijn gescheiden van elkaar. | De opbouwfase en uitkeringsfase zijn gescheiden van elkaar met de mogelijkheid vanaf 15 jaar voor de AOW-leeftijd in de opbouwfase om een vaste pensioenuitkering aan te kopen. |
Pensioenuitkering | Variabele pensioenuitkering. |
Keuze voor variabele of vaste pensioenuitkering, waarbij vast de standaard is. Kiest een deelnemer voor de variabele pensioenuitkering? Dan mag de deelnemer doorbeleggen na pensionering.
|
Keuze voor variabele of vaste pensioenuitkering. Vanaf 15 jaar voor de AOW-leeftijd is het mogelijk om een vastgestelde uitkering aan te kopen. De deelnemer kan de bestaande pensioenopbouw omzetten in een vaste uitkering of de toekomstige premies direct omzetten in vaste uitkeringen. |
Opvangen financiële meevallers en tegenvallers in beleggingen en levensverwachting | Financiële meevallers en tegenvallers worden gedempt door de verplichte solidariteitsreserve. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de rest van de tegenvallers en meevallers in de uitkeringsfase over maximaal 10 jaar te spreiden. | Financiële meevallers en tegenvallers worden gedempt door mogelijke risicodelingsreserve. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de rest van de tegenvallers en meevallers in de uitkeringsfase over maximaal 10 jaar te spreiden. | Financiële meevallers en tegenvallers worden gedempt door 15 jaar voor de AOW-leeftijd of later te beginnen met het aankopen van vaste uitkeringen. Er is geen mogelijkheid voor een risicodelingsreserve of solidariteitsreserve. |
Een pensioenuitvoerder mag de leeftijdsgroep met jongeren blootstellen aan meer dan 100% van het beleggingsrisico. Daarvoor gelden de volgende voorwaarden:
- Een pensioenuitvoerder moet deze keuze onderbouwen.
- Een pensioenuitvoerder moet regels opstellen om te voorkomen dat de persoonlijke pensioenvermogens negatief worden.
Ontvangt een pensioengerechtigde een pensioenuitkering en besluiten sociale partners om over te stappen naar de flexibele premieregeling? Dan krijgt de pensioengerechtigde de keuze om te kiezen voor een vaste of variabele pensioenuitkering. Biedt een pensioenfonds alleen een vaste of alleen een variabele pensioenuitkering aan? Dan heeft de pensioengerechtigde shoprecht.
Pensioenuitvoerders moeten de risicohouding van deelnemers per leeftijdsgroep duidelijk maken in de solidaire premieregeling. De financiële resultaten in de solidaire premieregeling moeten namelijk worden verdeeld over de verschillende leeftijdsgroepen, volgens de risicohouding van de deelnemers. Met de verwachte beleggingsresultaten kan de pensioenuitvoerder beoordelen of deze resultaten gelijk zijn met de risicohouding van deze deelnemers.
Voor het duidelijk maken van de risicohouding gelden de volgende regels:
- Een pensioenuitvoerder moet minimaal 1 keer per 5 jaar onderzoek doen naar de risicohouding. Klopt de risicohouding niet vergeleken met de eerdere risicohouding? Dan past de pensioenuitvoerder de risicohouding aan.
- Een pensioenuitvoerder moet ieder jaar toetsen of het beleggingsbeleid en de verdeelregels nog steeds passen bij de risicohouding. Past dit beleggingsbeleid en de verdeelregels niet meer bij de risicohouding? Dan moet de pensioenuitvoerder aanpassingen doen in het beleggingsbeleid of de verdeelregels.
- Een pensioenuitvoerder legt de risicohouding vast in twee maatstaven. Een maatstaf waarin tot uitdrukking komt welk risico een deelnemer maximaal wil lopen. Daarnaast wordt een maatstaf bepaald waarin de doelstelling voor het pensioen wordt vastgesteld.
- Ook in de uitkeringsfase moet een pensioenuitvoerder rekening houden met de risicohouding van de deelnemer. In de uitkeringsfase is de maatstaf vooral gericht op het risico op de lange termijn voor afwijking van het verwachte pensioen.
- Verzekeraars en premiepensioeninstellingen (PPI’s) kunnen op productniveau een risicohouding per leeftijdsgroep vaststellen en het onderzoek voor het strategisch beleggingsbeleid op productniveau uitvoeren. Dit is de prudent person-regel.
De collectieve solidariteitsreserve is maximaal 15% van het totale fondsvermogen bij een pensioenuitvoerder. Het meetmoment is op 31 december van ieder jaar. De solidariteitsreserve mag nooit negatief worden. De solidariteitsreserve kan ingezet worden voor de volgende doelen:
- de risicodeling tussen generaties;
- de hoogte van de pensioenuitkering stabiliseren; en
- het delen van het macro-langlevenrisico of het inflatierisico.
De afspraken over de solidariteitsreserve staan vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst en in het pensioenreglement. De afspraken gaan in ieder geval over onderstaande onderdelen:
- De manier waarop de solidariteitsreserve wordt gevuld.
- De manier waarop de solidariteitsreserve pensioenvermogens aanvult.
- De manier waarop de solidariteitsreserve deelt in de risico’s en rendementen.
- De gewenste en maximale grootte van de solidariteitsreserve.
- Het beleid bij een lege of volle solidariteitsreserve.
- De manier waarop de solidariteitsreserve zorgt voor stabiele pensioenen en de risico’s deelt tussen generaties.
De collectieve solidariteitsreserve is een deel van het pensioenvermogen van een pensioenuitvoerder en is bedoeld om de individuele pensioenvermogens en uitkeringen aan te vullen en om risico’s gezamenlijk te delen.
De risicodelingsreserve geldt voor de flexibele premieregeling. De risicodelingsreserve is vergelijkbaar met de solidariteitsreserve. De volgende verschillen gelden:
- De risicodelingsreserve mag alleen met de premie worden gevuld.
- Sociale partners of de werkgever moeten aangeven wat zij willen bereiken met de risicodelingsreserve en wat de grootte is. De grootte is maximaal 15% van het totale vermogen.
- Ook moeten zij aangeven hoe de risicodelingsreserve werkt bij een vastgestelde uitkering of bij gebruikmaken van het shoprecht.
De uitvoeringsovereenkomst en het pensioenreglement vermelden welk deel van de premie in de solidariteitsreserve wordt gestort. Het maximale toegestane percentage is 10%. Een deelnemer belegt dus minimaal 90% van zijn premie in zijn persoonlijk pensioenvermogen. Ook mag een pensioenuitvoerder tot maximaal 10% van het overrendement toevoegen aan de solidariteitsreserve.
Wil een deelnemer een individuele waardeoverdracht doen in het nieuwe pensioenstelsel of de waarde overdragen naar een andere pensioenuitvoerder in het kader van shoprecht? Dan krijgt de deelnemer geen deel van de solidariteitsreserve mee. Ook stort de ontvangende pensioenuitvoerder geen deel van het over te dragen vermogen in de solidariteitsreserve.
Bij de risicodelingsreserve gaat de waarde in de risicodelingsreserve bij individuele waardeoverdracht of bij gebruikmaking van het shoprecht ook niet mee naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Dit is in lijn met de regels voor waardeoverdrachten voor de solidariteitsreserve.
Bij collectieve waardeoverdracht zal de risicodelingsreserve wel meegaan naar een nieuwe pensioenuitvoerder, als collectief onderdeel van de pensioenregeling.
Shoprecht betekent dat een deelnemer recht heeft om een uitkering in te kopen met zijn pensioenkapitaal bij een andere pensioenuitvoerder dan waar hij het pensioenkapitaal op heeft gebouwd.
Heeft een pensioenuitvoerder nog een pensioenovereenkomst met een leeftijdsafhankelijke premie op 1 juli 2023? Dan geldt overgangsrecht over deze bestaande pensioenovereenkomst voor bestaande deelnemers. Dit overgangsrecht geldt voor de volgende pensioenovereenkomsten:
- een premieregeling met een leeftijdsafhankelijke premie;
- een uitkeringsregeling met een leeftijdsafhankelijke premie uitgevoerd door een verzekeraar;
- een vrijwillige excedentregeling met een leeftijdsafhankelijke premie; en
- een risicoverzekering in de vorm van een nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen met een leeftijdsafhankelijke premie. Deze uitzondering geldt niet voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen.
Een vrijwillige excedentregeling is een pensioenregeling voor werknemers van wie het jaarsalaris hoger is dan het maximum jaarsalaris in de pensioenregeling. Over dit hogere deel bouwt de werknemer pensioen op in een vrijwillige excedentregeling.
Wil de klant gebruikmaken van vrijwillige voortzetting van de huidige pensioenregeling? Onderzoek dan de gevolgen voor de klant bij het doorzetten, verlagen of stopzetten van de pensioenregeling. Sommige wijzigingen in de vrijwillig voortgezette pensioenregeling zijn namelijk mogelijk niet meer te herstellen, vooral als hiervoor gezondheidsvragen gesteld mogen worden.
Heeft een werkgever een pensioencontract met een leeftijdsafhankelijke premie op 1 juli 2023? Deze werkgever kan bij de omzetting naar het nieuwe pensioenstelsel gebruikmaken van het overgangsrecht. Dit betekent dat de bestaande deelnemers dan een leeftijdsafhankelijke premie kunnen behouden. Deze leeftijdsafhankelijke premie blijft gelden zolang deze werknemers blijven deelnemen aan die pensioenregeling. Nieuwe deelnemers krijgen wel direct een pensioenregeling met een vlakke premie.
Het overgangsrecht kan toegepast worden op de volgende pensioenovereenkomsten:
- een premieregeling met een leeftijdsafhankelijke premie; en
- een uitkeringsregeling met een leeftijdsafhankelijke premie uitgevoerd door een verzekeraar.
Een werkgever die gebruik maakt overgangsrecht heeft twee mogelijkheden:
- De vlakke premie geldt voor alle deelnemers die in dienst treden vanaf de datum waarop de pensioenregeling wordt aangepast naar de Wtp. Deze datum noemen we de transitiedatum. Deelnemers die in dienst treden voor de transitiedatum behouden dus een leeftijdsafhankelijke premie. Deze methode wordt omschreven in de Pensioenwet.
- De vlakke premie geldt voor alle deelnemers die in dienst treden vanaf het einde van de transitieperiode. De transitieperiode is gestart op 1 juli 2023 en eindigt op 1 januari 2028. Deelnemers die in dienst treden voor 1 januari 2028 behouden dus een leeftijdsafhankelijke premie. Deze methode wordt omschreven in de Memorie van Toelichting op de Pensioenwet.
Compensatie
Wordt geen gebruik gemaakt van het overgangsrecht? Dan kunnen de deelnemers worden gecompenseerd als zij nadeel hebben door de overgang naar een vlakke premie. Per leeftijdsgroep wordt bepaald hoe groot dit nadeel is en welke compensatie er nodig is. De deelnemers krijgen dan tot maximaal 1 januari 2037 een extra premie waarmee dit nadeel kan worden gecompenseerd. Groot voordeel is dat er voor alle werknemers één pensioenregeling van toepassing is. Compensatie kan ook buiten de pensioenregeling plaatsvinden, bijvoorbeeld door extra salaris.
Alle pensioenuitvoerders moeten gebruikmaken van het projectierendement en de wettelijke parameters. De overheid bepaalt de parameters. DNB bepaalt de scenariosets.
Het projectierendement heeft vijf doelen. Voor de eerste vier doelen moet de pensioenuitvoerder gebruikmaken van de scenariosets vanuit DNB. Voor het laatste doel moet de pensioenuitvoerder gebruikmaken van een wettelijk maximaal projectierendement.
1. Communicatie
De pensioenuitvoerder berekent de toekomstige pensioenuitkering met het projectierendement in drie scenario’s:
- een pessimistisch scenario;
- een verwacht scenario; en
- een optimistisch scenario.
2. Fiscale premiegrens en tijdelijke extra fiscale ruimte
Iedere pensioenregeling krijgt hetzelfde fiscale kader. De maximale premie wordt 30% van de pensioengrondslag. Het doel hiervan is dat iedere deelnemer 75% aan pensioen kan opbouwen in 40 jaren of 80% in 42 jaren. Stapt een werkgever over naar het nieuwe pensioenstelsel? Dan geldt het nieuwe fiscale kader vanaf de overstap.
Het kabinet zet de premiegrens van 30% vast in de wet. Van het einde van de transitiefase tot 1 januari 2037 wordt de premiegrens met 3%-punt verhoogd als er sprake is van een compensatieregeling. De premiegrens is dan 33% van de pensioengrondslag om hiermee deelnemers te kunnen compenseren voor de toekomstige gemiste pensioenopbouw. Die 33% is minus de reguliere premie voor ouderdomspensioen en partnerpensioen voor ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na de pensioendatum.
De premiegrens van 33% wijzigt alleen tijdens de compensatieperiode bij een wijziging in de scenariosets waardoor de premiegrens met meer dan 5%-punt zou wijzigen. Na 1 januari 2037 kan de premiegrens iedere 5 jaar wijzigen. Een wijziging moet 3 jaar van tevoren duidelijk zijn.
3. Balans doelstelling en premie
De sociale partners of een werkgever met alle werknemers samen maken een pensioendoelstelling. Met deze pensioendoelstelling berekent een pensioenuitvoerder de premie. Het doel van het nieuwe pensioenstelsel is dat iedere deelnemer een koopkrachtig pensioen ontvangt.
4. Toets risicohouding
Pensioenuitvoerders moeten de risicohouding van deelnemers per leeftijdsgroep duidelijk maken in het nieuwe pensioencontract.
5. Hoogte pensioen
De hoogte van het projectierendement bepaalt de hoogte van de pensioenuitkering. Is het projectierendement hoog? Dan begint de pensioenuitkering hoog, maar is de kans op financiële tegenvallers groter. Is het projectierendement laag? Dan begint de pensioenuitkering laag, maar is de kans op een financiële meevaller groter. Het projectierendement mag niet hoger zijn dan het wettelijk maximale projectierendement. Ook moet het projectierendement passen bij de risicohouding.
Een deelnemer heeft onder andere de volgende keuzemogelijkheden in het nieuwe pensioenstelsel:
- bedrag ineens: maximaal 10% als van de waarde van het ouderdomspensioen op pensioeningangsdatum;
- hoog-laagpensioen;
- laag-hoog pensioen;
- vervroegde pensioeningang;
- uitstel pensioeningang; of
- uitruil op pensioendatum van partnerpensioen voor een hoger ouderdomspensioen of andersom.
Een deelnemer mag optie 1 niet combineren met optie 2 en optie 3.
Het projectierendement is een zo realistisch mogelijke verwachting van de nog te realiseren rendementen. Het projectierendement kan worden gebruikt bij het berekenen van de premie, de pensioenuitkering en in de communicatie over het verwachte pensioen.
Het rendement kan op basis van de meest recente door DNB gepubliceerde scenarioset doorgerekend worden. Een scenarioset wordt bepaald op basis van actuele parameters en bestaat uit 10.000 scenario’s.
Parameters zijn bepaalde meetwaarden zoals de te verwachten rente, rendementen en prijsinflatie. Parameters worden bijvoorbeeld gebruikt bij de berekening van de toekomstige verplichtingen voor pensioenfondsen.
De meeste keuzemogelijkheden bestaan al of zijn afhankelijk van andere wetgeving die los van de Wtp ingaan. Bijvoorbeeld optie 2 bestaat al via de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen. Het bedrag ineens houdt in dat de klant maximaal 10% van het ouderdomspensioen op de pensioendatum mag opnemen.
Op verzoek van de deelnemer moet de pensioenuitvoerder meewerken aan een opname ineens van een lager percentage dan 10%, bijvoorbeeld 5% of 1%. Dit geldt ook voor de pensioenuitvoerder waarbij een uitkering wordt aangevraagd in het kader van shoprecht. Daarnaast gaat de mogelijkheid van opname van maximaal 10% ineens ook gelden voor lijfrenten en pensioenen in eigen beheer die niet zijn omgezet naar een oudedagsverplichting.
Het bedrag ineens wordt berekend over het pensioenkapitaal dat is bestemd voor alleen het ouderdomspensioen of voor ouderdomspensioen inclusief partnerpensioen. Pensioenuitvoerders mogen kiezen welke variant ze aanbieden. Is het partnerpensioen betrokken bij het bedrag ineens? Dan is toestemming van de partner nodig.
De mogelijkheid van een bedrag ineens van maximaal 10% van het pensioen, lijfrente of pensioen in eigen beheer biedt nieuwe mogelijkheden voor een financieel plan rond de pensioendatum van de klant. Neem deze mogelijkheid mee in jouw advies aan de klant.
Een werkgever kan overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel sinds 1 juli 2023. Vanaf de overstap gelden de regels uit het nieuwe pensioenstelsel. Vóór het einde van de transitiefase moet iedereen zijn overgestapt op één van de drie premieregelingen. In deze tussenliggende periode geldt een tijdelijk wettelijk transitiekader.
Wil een pensioenfonds overstappen? Dan hoeft deze pensioenuitvoerder geen minimaal vereist vermogen aan te houden om over te mogen stappen. De dekkingsgraad moet in deze periode minimaal 90% zijn, anders moet er gekort worden. Het pensioenfonds moet wel ieder jaar een overbruggingsplan maken voor DNB, ongeacht de dekkingsgraad. Het doel hiervan is dat de overstap financieel verantwoord is voor de deelnemers. In het overbruggingsplan staan afspraken over het vermogen dat het pensioenfonds moet hebben om over te mogen stappen.
Sociale partners en werkgevers hebben tot 1 januari 2025 de tijd om een nieuwe premieregeling af te spreken en het transitieplan af te ronden. Vanaf 1 januari 2025 hebben pensioenuitvoerders nog 1 jaar en 6 maanden de tijd om een plan op te stellen voor de overstap. De minister heeft toegezegd deze termijn met 1 jaar te verlengen.
Lukt het niet om over te stappen naar het nieuwe pensioenstelsel voor het einde van de transitiefase? Dan voldoet de pensioenregeling niet meer aan de wettelijke eisen. Dit heeft gevolgen voor de omkeerregel, de dekking bij overlijden en arbeidsongeschiktheid. Lukt het werknemers en de werkgever niet om tot afspraken te komen? Dan zullen zij mogelijk naar de rechter stappen.
Heeft een pensioenfonds niet het vereiste vermogen voor de overstap? Dan worden de opgebouwde pensioenrechten en uitkeringen gekort voor de overstap.
Heeft een pensioenfonds voldoende vermogen en een beleidsdekkingsgraad die hoger is dan 105%? Dan mogen de pensioenaanspraken worden geïndexeerd.
Eerste fase: afspraken | Tweede fase: onderbrengen | Derde fase: implementatie | |
---|---|---|---|
Planning | Vanaf 1 juli 2023 | Vanaf 1 januari 2025 | Tot 1 januari 2028 |
Maximale duur | 2 jaar | 6 maanden | 2,5 jaar |
Taak | Sociale partners maken afspraken over de arbeidsvoorwaarde pensioen. Denk hierbij aan:
|
Onderbrenging bij pensioenuitvoerder:
|
Implementatie bij pensioenuitvoerders. Denk hierbij aan:
|
Verzekeraars en PPI’s | Verzekeraars en PPI’s kunnen een nieuwe pensioenregeling afspreken met een werkgever tot 1 oktober 2026. Zij kunnen namelijk al voorwerk doen in het communicatieplan en het implementatieplan voor de productontwikkeling.
Moet een pensioenregeling per 1 januari van het jaar ingaan? Dan moet de bindende offerte voor 1 oktober van het vorige jaar zijn ontvangen door de pensioenuitvoerder. Werkgevers hebben dus tot uiterlijk 1 oktober 2026 hiervoor de tijd. Loopt een bestaande pensioenregeling af op 1 juli 2023? Dan kan de werkgever overstappen per die datum naar het nieuwe pensioenstelsel. De verzekeraar of PPI moet dan wel alle stappen gezet hebben die nodig zijn voor de overstap. De verzekeraar of PPI informeert de werkgever met een voorstel om de pensioenregeling te wijzigen. De werkgever is verantwoordelijk voor de wijziging van de pensioenregeling. De kans is groot dat de werkgever om hulp zal vragen van een pensioenadviseur om het voorstel van de verzekeraar of PPI te beoordelen. |
---|---|
Pensioenfondsen | Werkgevers en werknemers moeten voor 1 januari 2025 een pensioenakkoord sluiten en het transitieplan hebben afgerond en hebben aangeboden aan het pensioenfonds. |
Bedrijfstakpensioenfonds | Is een werkgever vrijwillig aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds? Dan moet de werkgever minimaal een even goede pensioenregeling aanbieden als de verplicht aangesloten werkgevers. Deze werkgevers kunnen dus pas starten met de arbeidsvoorwaardelijke fase als de verplicht aangesloten werkgevers dit proces hebben afgerond. |
Bij pensioenfondsen geldt het bezwaarrecht niet in de overgangsfase naar het nieuwe pensioenstelsel. Bij verzekerde pensioenovereenkomsten mag de ondernemingsraad (OR) zijn mening geven. De kans is aanwezig dat de OR niet akkoord gaat met een overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Dan is een akkoord met individuele werknemers lastiger te bereiken. Wijs jouw klanten hierop.
Heeft een individuele deelnemer een klacht over de keuze om in te varen naar het nieuwe pensioenstelsel? Dan kan de deelnemer naar de rechter stappen of naar een externe Geschillencommissie.
Vanuit de wet worden een aantal aanvullende waarborgen gemaakt om de belangen van de deelnemers bij pensioenfondsen te beschermen in de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel. Eén van deze waarborgen is het vergroten van de rol van het verantwoordingsorgaan*.
* Het verantwoordingsorgaan adviseert het bestuur over het maken van beleid. Het verantwoordingsorgaan beoordeelt ieder jaar achteraf of het bestuur goed gehandeld heeft.
Iedere werkgever, met een voor 1 juli 2023 bestaande pensioenovereenkomst, moet in de transitieperiode een transitieplan maken in overleg met de werknemers of vertegenwoordigers van de werknemers en de betrokken of beoogde pensioenuitvoerder.
In het transitieplan staat waarom de werkgever kiest voor een bepaalde pensioenovereenkomst. Ook moet de werkgever onderbouwen dat de overstap verantwoord is.
Het transitieplan bestaat verplicht uit minimaal de volgende onderdelen:
- het karakter en de inhoud van de gekozen pensioenovereenkomst;
- de keuze voor wel of niet invaren of de keuze voor collectief waardeoverdragen met een onderbouwing hiervan aan de pensioenuitvoerder;
- bij niet invaren of waardeoverdragen: informatie over hoe de werkgever omgaat met bestaande aanspraken en rechten en waarom;
- een overzicht van de gevolgen per leeftijdsgroep van de overstap op een pensioenovereenkomst met een niet-leeftijdsafhankelijke premie;
- de afspraken over compensatie door een lagere pensioenuitkering;
- een financieringsplan voor deze compensatie; en
- afspraken over de invulling van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve.
Heeft de werkgever het transitieplan afgerond? Dan moet de werkgever binnen 2 weken het transitieplan opsturen naar de pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder beoordeelt het plan en stelt het plan beschikbaar op haar website, zodat het plan inzichtelijk is voor alle deelnemers.
Oude pensioenaanspraken die zijn opgebouwd bij pensioenfondsen worden omgezet in nieuwe pensioenrechten bij het invaren. Dit is de standaardmethode. Dit betekent dus dat ieder pensioen omgezet wordt naar het nieuwe pensioenstelsel. De werkgever kan in overleg met het betreffende pensioenfonds afwijken van de standaardmethode als deze niet in het belang blijkt te zijn van de deelnemers. De werkgever kan ook kiezen voor een value-based ALM-methode. Deze methode is complexer.
Stapt een pensioenfonds over naar het nieuwe pensioenstelsel? Dan kan een deelnemer geen individueel bezwaar maken. In ruil hiervoor gelden aanvullende collectieve waarborgen. Zijn de gevolgen van de overstap niet redelijk voor meerdere deelnemers? Dan kan een pensioenuitvoerder ervoor kiezen om voor deze specifieke groep niet over te stappen naar het nieuwe pensioenstelsel.
De oude pensioenaanspraken die zijn opgebouwd bij verzekeraars en PPI’s kunnen collectief worden overgedragen naar de nieuwe pensioenregeling of kunnen achterblijven in de oude regeling. Hiertoe bestaat al een systeem van collectieve waardeoverdracht dat niet wijzigt door de Wet toekomst pensioenen.
Compensatie is alleen mogelijk voor actieve deelnemers die toekomstige pensioenopbouw missen door de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel. Actieve deelnemers kunnen zowel bestaande als nieuwe deelnemers zijn. De compensatie gebeurt per leeftijdsgroep. De compensatieperiode moet voor 2037 afgerond zijn.
Stapt een werknemer over naar een nieuwe werkgever tijdens de compensatieperiode? Dan stroomt de deelnemer in de compensatieregeling in bij de nieuwe werkgever als deze er is. Een overstap naar een nieuwe werkgever kan dus zorgen voor een betere compensatieregeling, maar ook voor een slechtere of geen compensatieregeling. Hetzelfde geldt voor een werkgever die wisselt van pensioenregeling.
Sociale partners en pensioenfondsen kunnen ervoor kiezen om gebruik te maken van een compensatiedepot of van een opslag op de pensioenpremie voor de compensatie. De financiering en de regels over wanneer de compensatiepremie stopt, moeten vooraf duidelijk zijn. De financiering komt terug in de uitvoeringsovereenkomst. De duur en de afhankelijkheden van de compensatiepremie komen terug in het pensioenreglement.
In het transitieplan moet de werkgever verantwoorden dat de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel evenwichtig is. De werkgever moet dus een vergelijking gaan maken tussen de huidige pensioenregeling en de pensioenregeling in het nieuwe pensioenstelsel. De werkgever moet dan onderbouwen waarom de overstap verantwoord is. De transitie mag ervoor zorgen dat sprake is van herverdeling van de pensioengelden over de verschillende leeftijdsgroepen, zolang dit verantwoord is.
In het transitieplan moet de werkgever verantwoorden dat de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel evenwichtig is. De werkgever moet dus een vergelijking gaan maken tussen de huidige pensioenregeling en de pensioenregeling in het nieuwe pensioenstelsel. De werkgever moet dan onderbouwen waarom de overstap verantwoord is. De transitie mag ervoor zorgen dat sprake is van herverdeling van de pensioengelden over de verschillende leeftijdsgroepen, zolang dit verantwoord is.
Lukt het de sociale partners, werkgevers en werknemers niet om een samen een transitieplan op te stellen? Dan kunnen zij de tijdelijke transitiecommissie vragen om te bemiddelen of om een bindend advies te geven.
Gaat het om een pensioenregeling die ondergebracht wordt bij een pensioenfonds? Dan kan de commissie tot 1 juli 2024 gevraagd worden om een bindend advies te geven. Gaat het om een pensioenregeling die ondergebracht wordt bij een verzekeraar? Dan geldt de termijn tot 1 januari 2026.
Rol | Verantwoordelijkheid |
---|---|
Sociale partners | Sociale partners onderhandelen over de vormgeving van de pensioenregeling. Zij kiezen de niet-leeftijdsafhankelijke premie in het nieuwe pensioenstelsel. Sociale partners spreken dus een premie af in relatie tot de pensioendoelstelling. |
Werkgever | De werkgever en de werknemers spreken onderling het pensioencontract af. Zij kunnen hierover dus inhoudelijke afspraken maken. Werkgevers zijn verantwoordelijk voor het transitieplan. Zij zijn wettelijk verplicht om een transitieplan op te stellen. Is een werkgever aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds? Dan ligt de verantwoordelijkheid voor het transitieplan bij de partijen die de pensioenregeling hebben afgesproken. Is een werkgever aangesloten bij een beroepspensioenfonds? Dan ligt de verantwoordelijkheid voor het transitieplan bij de beroepspensioenvereniging. De werkgever is verantwoordelijk voor de wijziging van de pensioenregeling. De werkgever hoeft niet verplicht een pensioenadviseur te betrekken hierbij. |
Werknemer | De werkgever en de werknemers spreken onderling het pensioencontract af. Zij kunnen hierover dus inhoudelijke afspraken maken. |
Pensioenuitvoerder | Pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor het vaststellen van de risicohouding. Zij bepalen vervolgens hiermee het beleggingsbeleid. Ook gaan zij over de inrichting van de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve. |
Helpt een pensioenadviseur mee bij het opstellen van een transitieplan? Dan blijft de werkgever nog steeds verantwoordelijk voor het transitieplan. De adviseur kan bijvoorbeeld wel helpen met het maken van berekeningen voor de werkgever. Ook de pensioenuitvoerder heeft hierin een rol.
De OR of de individuele werknemer hoeft niet akkoord te gaan met het transitieplan. De werkgever moet wel de belangen van de werknemers meewegen bij de overstap naar een nieuwe pensioenregeling. Ook kan een werkgever vragen aan de werknemers en aan de OR om het transitieplan te lezen en feedback te geven.
Het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen wijzigt ook de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Het enige dat wijzigt, is dat de beroepspensioenvereniging het transitieplan moet maken. Ook moet de beroepspensioenvereniging het verzoek doen voor een collectieve waardeoverdracht bij de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel.
De werkgever en pensioenuitvoerder sluiten een uitvoeringsovereenkomst. In de uitvoeringsovereenkomst staan de gemaakte afspraken tussen de werkgever en de pensioenuitvoerder. Pensioenuitvoerders zijn vervolgens verantwoordelijk voor de invoering en uitvoering van de pensioenovereenkomst.
Wil de werkgever overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel vanuit een bestaande pensioenregeling? Dan moet de pensioenuitvoerder een implementatieplan opstellen. In het implementatieplan staat aangegeven welke voorbereidingen de pensioenuitvoerder uitvoert om over te kunnen stappen naar het nieuwe pensioenstelsel. Ook geeft de pensioenuitvoerder hierin aan op welke manier omgegaan zal worden met de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Een onderdeel van het implementatieplan is het communicatieplan. De AFM houdt toezicht op het communicatieplan en de uitvoering van het communicatieplan.
In de nieuwe pensioenovereenkomst moet de pensioenuitvoerder de deelnemer informatie geven over de volgende onderwerpen:
- de pensioenpremie die per deelnemer moet worden betaald;
- het deel van de premie voor de eigen pensioenopbouw;
- het deel van de premie dat bestemd is voor de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;
- toename of afname van de prognose van het op te bouwen pensioenvermogen;
- stortingen op en opnames van het pensioenvermogen; en
- verdeling van de resultaten, zoals bijvoorbeeld de beleggingsresultaten.
Deelnemers krijgen de volgende informatie te zien vanuit de pensioenuitvoerder in de overgangsfase naar het nieuwe pensioenstelsel:
- de hoogte van het te verwachten pensioen voor de overstap;
- de hoogte van het te verwachten pensioen na de overstap; en
- de genomen compensatiemaatregelen.
Ook onder het nieuwe pensioenstelsel blijft het mogelijk om pensioen op te bouwen boven de aftoppingsgrens. De premie is dan niet aftrekbaar van de loon- of inkomstenbelasting en de uitkering is onbelast. Het pensioenkapitaal is wel vrijgesteld van box 3-heffing.
Voor een nettopensioenregeling kunnen wel leeftijdsafhankelijke premies worden toegezegd. Deze pensioenregeling heeft namelijk een vrijwillig karakter. Bij het netto-ouderdomspensioen en nettopartnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum gelden dezelfde nieuwe fiscale premiegrenzen als bij het fiscaal gefaciliteerde ouderdomspensioen. De fiscale premiegrens wijzigt alleen door de nettofactor. Het nettopensioen moet hierdoor wel in overeenstemming worden gebracht met de voorgestelde wijzigingen van het partnerpensioen en wezenpensioen. Verder mogen de bruto en netto geldstromen naar de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve en het bruto en netto deel van de persoonlijke pensioenvermogens niet door elkaar heen lopen in de administratie.
Voor het nettopensioen geldt een beperkt overgangsrecht. Dit soort regelingen moeten uiterlijk voor het einde van de transitiefase aangepast worden aan het voorgestelde fiscale kader vanaf 1 juli 2023. Tot die tijd mogen nog de huidige fiscale grenzen worden gebruikt voor bestaande nettopensioenregelingen.
Excedentregelingen
Excedentregelingen zijn meestal niet vrijwillig voor werknemers, maar een aanvulling op bijvoorbeeld een verplichtgestelde pensioenregeling via een bedrijfstakpensioenfonds. Ook hier geldt een uitzondering door het vrijwillige karakter van deze pensioenregeling. Een excedentregeling met een leeftijdsafhankelijke premie kan hierdoor dus nog steeds afgesloten worden vanaf 1 juli 2023.
Heeft de deelnemer geen voorkeur aangegeven en heeft de pensioenuitvoerder geen e-mailadres van de deelnemer? Dan moet de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk geven. Stelt de pensioenuitvoerder de informatie beschikbaar in bijvoorbeeld een online omgeving? Dan moet de pensioenuitvoerder de deelnemer hierop wijzen. De deelnemer heeft het recht om de informatie op een andere manier te ontvangen.
De grens voor een nettopensioen is € 137.800,- in 2024.
De fiscale premieruimte in de tweede pijler wordt gelijk aan de fiscale premieruimte in de derde pijler. Ook hier geldt dus de premiegrens van 30% van de pensioengrondslag. Dit is een flinke verhoging van het percentage van 13,3% dat vanaf 2018 van toepassing was. In de daarvoor liggende periode was dit percentage 13,8%. De wettelijke AOW-franchise in de tweede pijler geldt ook voor de derde pijler. Dit geldt sinds 1 januari 2024.
De regering heeft verder de termijn van de reserveringsruimte verlengd van 7 jaar naar 10 jaar. Belastingplichtigen kunnen hierdoor over een langere periode hun niet-benutte jaarruimte inhalen. Verder is de beperking van 17% van de premiegrondslag vervallen. Dit percentage is vervangen voor een maximaal bedrag per jaar.
Voorbeeld
Hans (40) is ondernemer. Hij begint in 2026 met het opbouwen van een lijfrente. Hij heeft niet eerder pensioen opgebouwd. De premiegrondslag van Hans is € 30.000,- per jaar.
Zijn reserveringsruimte is dan als volgt:
Jaar | Premiegrondslag | Aftrekbare premie | Niet benutte jaarruimte |
---|---|---|---|
2016 | € 30.000,- | 13,8% | € 4.140,- |
2017 | € 30.000,- | 13,8% | € 4.140,- |
2018 | € 30.000,- | 13,3% | € 3.990,- |
2019 | € 30.000,- | 13,3% | € 3.990,- |
2020 | € 30.000,- | 13,3% | € 3.990,- |
2021 | € 30.000,- | 13,3% | € 3.990,- |
2022 | € 30.000,- | 13,3% | € 3.990,- |
2023 | € 30.000,- | 30% | € 9.000.- |
2024 | € 30.000,- | 30% | € 9.000.- |
2025 | € 30.000,- | 30% | € 9.000.- |
Totaal | € 55.230,- |
Hans mag in 2026 in totaal € 41.608,- van zijn inhaalruimte benutten en bij dezelfde pensioengrondslag € 9.000,- aan jaarruimte. In totaal kan Hans dus € 50.608,- aan premie inleggen voor een lijfrente.
Wil een belastingplichtige pensioen opbouwen in de derde pijler en bouwt de belastingplichtige ook pensioen op in de tweede pijler? Dan moet de belastingplichtige de in het voorgaande jaar ingelegde premies in de tweede pijler aftrekken van de premieruimte in de derde pijler. Ontvangt een belastingplichtige compensatie? Dan hoeft de belastingplichtige de ingelegde premie voor de compensatie niet af te trekken van de premieruimte in de derde pijler. De berekening van 6,27 x factor A wordt vervangen voor de nieuwe berekening. De berekening van de jaarruimte wordt hiermee een stuk eenvoudiger. Voor de factor A geldt dat deze nog tot 1 januari 2028 zal plaatsvinden volgens de huidige berekening. Dit geldt alleen voor belastingplichtigen die onder het overgangsrecht vallen.
In de tweede en derde pijler gelden verschillende termijnen voor de uiterlijke ingangsdatum van de pensioenuitkering. De regering trekt deze termijnen voor aankoop pensioen en van lijfrente gelijk aan elkaar. De wettelijke termijn uit de derde pijler gaat hierdoor ook gelden voor de tweede pijler. Een pensioenuitkering moet daarom uiterlijk ingaan op 31 december van het volgende kalenderjaar van de expiratiedatum. Bij overlijden moet de uitkering uiterlijk ingaan in het daaropvolgende kalenderjaar.
De jaarruimte is het bedrag dat een belastingplichtige per jaar belastingvriendelijk mag storten bij een pensioentekort. De belastingplichtige kan het bedrag bijvoorbeeld storten in een lijfrente.
Heeft een belastingplichtige zijn jaarruimte niet gebruikt? Dan heeft de belastingplichtige mogelijk nog een reserveringsruimte. De reserveringsruimte bestaat uit de jaarruimten over een bepaald aantal jaren bij elkaar opgeteld.
Een pensioenuitvoerder heeft een wettelijke zorgplicht gekregen bij een definitieve keuze van de deelnemer voor een deels vaste pensioenuitkering en bij een deels variabele pensioenuitkering in het nieuwe pensioenstelsel. Het risicoprofiel van de deelnemer moet namelijk aansluiten bij de verdeling tussen de vaste pensioenuitkering en de variabele pensioenuitkering. Een pensioenuitvoerder moet een digitale omgeving opstellen om de deelnemer te begeleiden bij de keuze. De deelnemer is zelf verantwoordelijk voor zijn gemaakte keuze. Een pensioenuitvoerder hoeft geen rekening te houden met de gevolgen voor belastingen en toeslagen voor de deelnemer. De pensioenuitvoerder moet de deelnemer wel wijzen op de mogelijke gevolgen, de risico’s en de voor- en nadelen van de gemaakte keuze.
Een pensioenuitvoerder krijgt een wettelijke zorgplicht bij een definitieve keuze van de deelnemer voor een deels vaste pensioenuitkering en bij een deels variabele pensioenuitkering in het nieuwe pensioenstelsel. Het risicoprofiel van de deelnemer moet namelijk aansluiten bij de verdeling tussen de vaste pensioenuitkering en de variabele pensioenuitkering. Een pensioenuitvoerder moet een digitale omgeving opstellen om de deelnemer te begeleiden bij de keuze. De deelnemer is zelf verantwoordelijk voor zijn gemaakte keuze. Een pensioenuitvoerder hoeft geen rekening te houden met de gevolgen voor belastingen en toeslagen voor de deelnemer. De pensioenuitvoerder moet de deelnemer wel wijzen op de mogelijke gevolgen, de risico’s en de voor- en nadelen van de gemaakte keuze.
Een pensioenuitvoerder mag een deelnemer begeleiden bij het maken van de keuzes die de deelnemer maakt of kan maken binnen de pensioenregeling. De pensioenuitvoerder mag geen financieel product adviseren of daarin bemiddelen. Door de zorgplicht voor keuzebegeleiding moeten pensioenuitvoerders deelnemers meer dan alleen informeren. Een pensioenuitvoerder mag hierbij dus een vorm van advies geven.
De maximale premieruimte in de derde pijler wordt verhoogd van 13,3% van de premiegrondslag naar 30% van de premiegrondslag. Het percentage van 30% geldt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023. Verder is het mogelijk geworden dat een klant tot 5 jaar na het bereiken van de AOW-leeftijd pensioen op kan bouwen in de derde pijler.
Klanten worden begeleid door pensioenuitvoerders. De keuzebegeleiding is alleen beperkt tot de informatie die geldt voor de pensioenregeling die de pensioenuitvoerder uitvoert. Dit gaat minder ver dan het financieel advies dat een adviseur geeft volgens de Wft. Zo is het pensioenadvies van een pensioenuitvoerder beperkt tot de eigen regeling en dat is voor een volwaardig advies meestal te beperkt volgens de Wft. Een volledig advies blijft nodig voor de klant waarin alle mogelijkheden compleet meegenomen worden.
Het kabinet wil het partnerpensioen en wezenpensioen wijzigen vanaf 1 juli 2023. De wijzigingen moeten voor het einde van de transitiefase zijn doorgevoerd in de pensioenregelingen.
De volgende wijzigingen gelden alleen bij overlijden voor de pensioendatum:
- Het partnerpensioen voor pensioendatum wordt verzekerd op risicobasis. Opbouwen is alleen nog toegestaan na de pensioendatum.
- De hoogte van het partnerpensioen is maximaal 50% van het pensioengevend salaris, zonder rekening te houden met een AOW-franchise.
- De voorwaarden zijn gewijzigd om bij ongehuwden zonder samenlevingscontract als partner te worden gezien. Partners kunnen ook een partnerverklaring tekenen. Zelfs zonder partnerverklaring kan bij overlijden recht bestaan op een partnerpensioen. Een achterblijvende partner moet dan na overlijden van de deelnemer, aannemelijk maken dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding gedurende minimaal 6 maanden.
Het kabinet wil ook het wezenpensioen wijzigen vanaf 1 juli 2023. Het gaat om de volgende wijzigingen:
- De hoogte van het wezenpensioen is maximaal 20% van het pensioengevend salaris, zonder rekening te houden met een AOW-franchise. Voor volle wezen is 20% van het pensioengevend salaris van de ene ouder en 20% van het pensioengevend salaris van de andere ouder.
- De hoogte van de dekking is niet afhankelijk van het aantal dienstjaren.
- Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot een vaste eindleeftijd van 25 jaar.
- Voorwaarden zoals het volgen van een studie zijn vervallen.
- Momenteel is een wezenpensioen mogelijk tot maximaal de leeftijd van 30 jaar. Ontvangt een wees een wezenpensioen volgens een regeling met een eindleeftijd van hoger dan 25 jaar? Dan loopt het wezenpensioen door tot de eerder vastgestelde eindleeftijd.
Wat gebeurt er als de deelname aan de pensioenregeling bij de werkgever eindigt?
- De risicodekking loopt nog 3 maanden door. Dit geldt ook als er geen sprake is van recht op een WW-uitkering.
- Is er sprake is van een WW-uitkering? Dan loopt de risicodekking tijdens die WW-uitkering door.
- Na afloop van de uitloopdekking mag de deelnemer kiezen of hij een deel van het ouderdomspensioen om wil zetten in een partnerpensioen op risicobasis. Het opgebouwde ouderdomspensioen wordt dan jaarlijks kleiner, omdat de premie voor het partnerpensioen wordt onttrokken uit het gespaarde pensioenvermogen. Na de keuze voor het blijven verzekeren van het partnerpensioen moet de deelnemer ieder jaar een beslissing nemen over het voortzetten van deze risicodekking.
Zijn de wijzigingen in het nabestaandenpensioen doorgevoerd in het nieuwe pensioenstelsel? Dan is het verstandig om de financiële gevolgen bij overlijden in kaart te brengen voor de klant. Heeft de klant bijvoorbeeld nog een overlijdensrisicoverzekering lopen? Onderzoek dan of de klant niet oververzekerd raakt door een mogelijk verbeterd nabestaandenpensioen samen met een overlijdensrisicoverzekering.
Zijn de wijzigingen in het nabestaandenpensioen doorgevoerd in het nieuwe pensioenstelsel en gaat de klant scheiden? Dan is het ook verstandig om de financiële gevolgen bij overlijden in kaart te brengen voor deze klant. Heeft de klant bijvoorbeeld nog een overlijdensrisicoverzekering lopen? Dan kan het wel belangrijk zijn om de overlijdensrisicoverzekering te wijzigen afhankelijk van het klantprofiel en de nieuwe situatie van de klant.
Er komt een experiment waarbij zelfstandigen zich kunnen aansluiten bij een pensioenuitvoerder. Gedurende de experimenteerperiode (5 jaar) wordt het mogelijk om een pensioenregeling vanuit de tweede pijler aan te bieden aan zelfstandigen. Zelfstandigen krijgen hierbij soepelere regels voor de variatie in de hoogte van de inleg van de premie. Onder zelfstandigen vallen alle zelfstandigen, dus ook dga’s. Het kabinet werkt verdere regels uit in een Algemene Maatregel van Bestuur.
Zelfstandigen kunnen zich aansluiten bij de volgende pensioenregelingen:
- Bij een bedrijfstakpensioenfonds als de zelfstandige in deze bedrijfstak werkt.
- Bij een andere pensioenregeling die aangeboden wordt door:
- een algemeen pensioenfonds;
- verzekeraar; of
- PPI.
Een zelfstandige kan zich aansluiten bij een bestaande pensioenregeling of aansluiten in een nieuw te vormen pensioenregeling speciaal voor zelfstandigen.
De fiscale oudedagsreserve (FOR) is afgeschaft sinds 2023. De bestaande regels blijven gelden voor de opgebouwde FOR’s. Dit betekent dat een zelfstandige pensioen op kan bouwen via een lijfrente of via de nieuwe experimenteerbepaling voor zelfstandigen.
Door de nota van wijziging is een aantal punten aangepast en verduidelijkt in de Wet toekomst pensioenen.
Bij het invaren geldt geen individueel bezwaarrecht. Heeft een pensioenfonds besloten tot invaren? Dan heeft een individueel persoon nog wel de volgende mogelijkheden:
- het doorlopen van de interne klachtenprocedure bij het pensioenfonds;
- daarna de klacht voorleggen aan een externe geschillencommissie;
- daarna of direct de klacht voorleggen bij de rechter.
DNB kan het invaren wel verbieden, bijvoorbeeld als invaren nadelig is voor het collectief. Het pensioenfonds kan tegen dit besluit van DNB in beroep gaan bij DNB.
Het pensioenfonds is verantwoordelijk voor de inhoud van het overbruggingsplan. Heeft een pensioenfonds het overbruggingsplan ingediend bij DNB? Dan geldt vanaf dat moment het transitiekader. DNB beoordeelt het overbruggingsplan. Een individueel persoon kan geen bezwaar indienen over het overbruggingsplan. Het verantwoordingsorgaan en het belanghebbendenorgaan van het pensioenfonds kunnen wel bezwaar indienen.
Tot het einde van de transitiefase hebben pensioenuitvoerders de tijd om het nettopensioen aan het nieuwe fiscale kader te laten voldoen. Een nettopensioen kan hierdoor vanaf 1 juli 2023 tot het einde van de transitiefase worden aangepast aan het nieuwe fiscale kader.
Door de tweede nota van wijziging wordt een aantal punten aangepast en verduidelijkt in de Wet toekomst pensioenen. Hierin staan een aantal verduidelijkingen van eerder gepubliceerde conceptwetteksten, maar ook een aantal nieuwe onderwerpen.
Bij een variabele pensioenuitkering kunnen financiële meevallers of tegenvallers ontstaan, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van de levensverwachting. Door een aanpassing van de wet wordt mogelijk gemaakt dat tegenvallers door een risicodelingsreserve kunnen worden ondervangen. Bij de solidaire premieovereenkomst bestaat die mogelijkheid al, namelijk via de solidariteitsreserve.
Bij een variabele uitkering kan de pensioenpot eerder dalen. Dit kan namelijk gebeuren als de beleggingsresultaten tegenvallen of als de levensverwachting sterk stijgt. De mogelijkheid van een risicodelingsreserve is daarom een belangrijke aanvulling om deze risico’s voor een deel collectief te dragen in flexibele premieovereenkomsten. Vergelijk wel goed de pensioenuitvoerders op dit onderdeel. Is leegloop van de pensioenpot namelijk een werkelijk risico? Kun je deze extra mogelijkheid dan aanbieden in een nieuw pensioencontract?
De voortzetting van de dekking voor partnerpensioen na het einde van deelname aan een pensioenregeling wordt uitgebreid met de voorzetting van de dekking voor het wezenpensioen.
Wordt de verplichte uitloopdekking uitgebreid met een dekking voor wezenpensioen? Dan lijkt het logisch dat de vrijwillige voortzetting van partnerpensioen ook mag worden uitgebreid met wezenpensioen. Dit kan per pensioenuitvoerder verschillen. Beoordeel goed de voorwaarden op dit punt als werknemers deze mogelijkheid wensen.
Het overgangsrecht is uitgewerkt voor premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid. Het overgangsrecht kan gelden als de premievrije voortzetting wordt uitgevoerd door een verzekeraar of door een PPI. Deze premievrijstelling mag worden voortgezet onder de regels van de oude regeling. Dit komt door de vordering die de arbeidsongeschikte heeft op de verzekeraar.
De voorwaarden om onder het overgangsrecht te vallen zijn:
- De premievrijstelling door arbeidsongeschiktheid moet al zijn ingegaan.
- De verplichtingen van de verzekeraar en de premierechten van de arbeidsongeschikte staan al vast.
- De premievrijstelling kan niet worden aangepast zonder instemming van de werkgever, arbeidsongeschikte en verzekeraar.
De premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid door een verzekeraar mag ook worden voorgezet vanaf de ingangsdatum van het nieuwe pensioenstelsel volgens de regels die golden op de eerste dag dat de premievrijstelling werd toegekend. Dit geldt zowel bij een uitkeringsovereenkomst als bij een kapitaalovereenkomst of premieovereenkomst. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
- Zowel de eerste ziektedag als ook het doorlopen van de wachttijd van meestal 104 weken vonden plaats toen de pensioenovereenkomst nog werd uitgevoerd onder het oude pensioenstelsel.
- De premievrije voortzetting door arbeidsongeschiktheid moet zijn ingegaan voordat de verzekeraar overgaat op het nieuwe pensioenstelsel.
Was de eerste ziektedag voor de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel en gaat de zieke deelnemer uit dienst in het oude pensioenstelsel? Vindt toekenning van de premievrijstelling pas later plaats, maar voor 31 december 2028? Dan vindt het doorlopen van de wachttijd (van vaak 104 weken) ook plaats na de uitdiensttreding. Was de werkgever bij uitdiensttreding nog niet overgegaan op het nieuwe pensioenstelsel? Dan mag de premievrijstelling toch worden voortgezet onder de oude regels.
Wordt een deelnemer arbeidsongeschikt in het nieuwe pensioenstelsel en ontvangt de deelnemer premievrijstelling? Ook dan geldt het fiscale maximum van 30%. De inleg van de premie zal in de toekomst meebewegen met deze maximale premie door een aanpassingsmechanisme door de premievrijstelling. Dit nieuwe wettelijke aanpassingsmechanisme voor verzekeraars werkt twee kanten op: bijstelling van de premie kan plaatsvinden naar boven en naar beneden.
De regels over keuzebegeleiding gelden ook voor arbeidsongeschikten waarvan het pensioen in de tweede pijler premievrij is gesteld door de regels van het overgangsrecht.
Is een verzekeraar de pensioenuitvoerder en wordt overwogen een nieuwe pensioenovereenkomst aan te gaan? Dan is dit een belangrijke wijziging vergeleken met de huidige situatie. Werkgevers en pensioenuitvoerders moeten duidelijk vastleggen wat zij afspreken over de dekking voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Daarnaast moet ook het voor verzekeraars gewijzigde aanpassingsmechanisme met bijstellingen naar boven en naar beneden worden vastgelegd. Dit moeten zij contractueel vastleggen voor de overgang naar een nieuwe pensioenovereenkomst onder het nieuwe pensioenstelsel.
Voor arbeidsongeschikten ontstaan onzekere tijden die volgens de regels van het nieuwe pensioenstelsel door verzekeraars premievrij worden gesteld. Zeker als ze een fiscaal maximale opbouw hebben en het opbouwpercentage later wordt verlaagd. Deelnemers aan een pensioenregeling bij verzekeraars kunnen worden gewezen op dit risico om vervolgens per geval te bekijken hoe dit risico kan worden verminderd. Denk hierbij aan het verzekeren van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid in een lijfrente.
Het overgangsrecht voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is een reden om zo laat mogelijk over te stappen naar het nieuwe pensioenstelsel. Bij verzekeraars geldt namelijk nog de regel volgens de uitgewerkte rechtsverhouding: een eenmaal premievrijgesteld pensioen door arbeidsongeschiktheid kan alleen wijzigen door wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid.
Door de derde nota van wijziging is een aantal punten aangepast en verduidelijkt in de Wet toekomst pensioenen.
Door het uitstel van de wet naar 1 juli 2023 zijn onder andere de volgende bepalingen aangepast:
- De verruiming van het fiscale kader van de derde pijler geldt sinds 1 januari 2023. De verruiming geldt namelijk met terugwerkende kracht. Dit betekent dat over geheel 2023 met het hogere percentage van 30% gerekend mag worden in plaats van 13,3%.
- Harmonisatie van het AOW-drempelbedrag in de tweede en derde pijler is ingegaan sinds 1 januari 2024. Dit betekent dat dezelfde AOW-franchise gaat gelden in de tweede pijler als in de derde pijler. Door de invoering van de wet halverwege het jaar zou de berekening van de fiscale ruimte in de tweede en derde pijler onnodig moeilijk worden. Daarom is de aanpassing van de AOW-franchise in de derde pijler ingegaan sinds 1 januari 2024.
Een pensioenfonds moet de belangen van alle deelnemers, namelijk gewezen deelnemers, uitkeringsgerechtigden en verschillende leeftijdsgroepen meenemen bij het opstellen van een overbruggingsplan. Hierdoor ontstaat een evenwichtige overstap.
In de volgende onderdelen worden verdere regels gesteld aan een evenwichtige overstap van het oude naar het nieuwe pensioenstelsel. Hierbij wordt standaard uitgegaan van de wens om in te varen.
- Een pensioenfonds moet een dekkingsgraad van minimaal 90% hebben om oude pensioenaanspraken en pensioenuitkeringen te kunnen invaren. Heeft een pensioenfonds een lagere dekkingsgraad? Dan moet het pensioenfonds de pensioenrechten of pensioenuitkeringen korten voor het invaren, om hiermee een dekkingsgraad van 90% te bereiken. Aanvullend gelden de volgende invaarregels:
- Iedere belanghebbende krijgt minimaal 95% van de uitkomst van de standaardregel mee bij het invaren, behalve als de technische voorziening voor die belanghebbende lager is. De ondergrens is dus 95% of de hoogte van de lagere technische voorziening.
- Daarnaast geldt bij een dekkingsgraad van onder de 105% dat maximaal 5% van het collectieve pensioenvermogen mag worden gebruikt voor compensatie, solidariteits- of risicodelingsreserve of voor al ingegane pensioenuitkeringen.
- Een pensioenfonds mag niet de pensioenuitkering van een deelnemer indexeren tijdens het invaren door een pensioenuitkering van een andere deelnemer te korten.
- Kiest het pensioenfonds voor invaren? Dan moet de berekening worden gebaseerd op de standaardmethode bij het omrekenen van de oude naar de nieuwe pensioenaanspraken en pensioenuitkeringen. Een pensioenfonds mag hiervan alleen afwijken als uit een uitgebreide onderbouwing blijkt dat de vba-methode evenwichtiger is.
- Een pensioenfonds moet de pensioenverwachting in de scenario’s optimistisch, pessimistisch en verwacht scenario inzichtelijk maken en deze betrekken bij de besluitvorming. Dit moet het pensioenfonds doen door de uitkomsten tussen het oude en het nieuwe pensioenstelsel te vergelijken volgens deze scenario’s.
Standaardregel
De standaardregel is een methode. Deze methode gaat worden gebruikt om het collectieve vermogen van een pensioenfonds om te zetten naar individuele pensioenvermogens. Deze methode houdt rekening met overschotten en tekorten in een periode van maximaal 10 jaar. Wordt een pensioenuitkering pas na 10 jaar of langer uitbetaald? Dan wordt aangenomen dat er een volledige verhoging of verlaging van het pensioenbedrag plaatsvindt. Gaat een pensioenuitkering binnen deze 10 jaar in of is deze pensioenuitkering al ingegaan? Dan wordt aangenomen dat de verhoging of verlaging van het bedrag gespreid wordt over maximaal 10 jaar. Bijna gepensioneerden of gepensioneerden hebben hierdoor minder last van een lagere dekkingsgraad.
Er komen maatregelen voor werkenden zonder pensioenopbouw. Voor werknemers zonder pensioenopbouw worden maatregelen voorgesteld om vooral de bewustwording te vergoten als de werknemer geen ouderdomspensioen opbouwt. Er wordt nog geen datum genoemd waarop de volgende maatregelen gelden:
- Werkgevers zijn verplicht om via de loonstrook een melding te tonen als er die maand geen ouderdomspensioen wordt opgebouwd.
- Op mijnpensioenoverzicht.nl wordt een melding getoond als iemand inlogt en op dat moment geen ouderdomspensioen opbouwt.
Voor zelfstandigen zonder pensioenopbouw worden maatregelen voorgesteld om vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling te stimuleren:
- De maximale duur voor het vrijwillig voortzetten van een pensioenregeling die in loondienst gold, wordt verlengd van 10 naar 15 jaar. Deze verlengde maximale duur wordt gezien als tijdelijke maatregel. Door de ervaringen met deze voortzettingsmogelijkheid, de voorgestelde experimenteerregeling en een verwacht advies van de Stichting van de Arbeid wordt na de transitieperiode beoordeeld hoe pensioenopbouw door zelfstandigen structureel beter kan worden gestimuleerd.
- De termijn waarbinnen een zelfstandige een verzoek tot vrijwillige voortzetting kan indienen, wordt verlengd van 9 maanden naar 3 jaar.
In het huidige pensioenstelsel is het niet vereist dat in een pensioenregeling met partnerpensioen ook aan ongehuwd samenwoners een partnerpensioen wordt aangeboden. Er bestaan nog pensioenregelingen waarbij alleen gehuwden en geregistreerd partners in aanmerking komen voor een partnerpensioen. Met deze nota van wijziging wordt dit gewijzigd.
Wordt in een pensioenregeling partnerpensioen aangeboden? Dan moet dit ook worden aangeboden aan ongehuwd samenwonenden. De pensioenuitvoerder moet door de ongehuwde samenwoners op de hoogte worden gesteld van het ongehuwd samenwonen via een partnerverklaring. Deze mogelijkheid was al eerder in de wettekst opgenomen, maar komt nu terug als een expliciete eis.
De nieuwe informatieverplichting voor werkgevers die geen ouderdomspensioen hebben toegezegd, veroorzaakt mogelijk een grotere vraag naar nieuwe pensioenovereenkomsten voor werkenden zonder pensioenopbouw. De nieuwe informatieverplichting geldt ook voor perioden van onbetaald verlof, waarbij geen pensioenopbouw plaatsvindt. Er geldt alleen geen informatieverplichting voor werkgevers die heel weinig ouderdomspensioen toezeggen. Hiervoor zal vanuit de pensioenuitvoerders meer aandacht komen door de keuzebegeleiding, bijvoorbeeld als een pensioenregeling de mogelijkheid van individueel pensioenaanvullen of bijsparen kent. Belangrijk is dat de verwachtingen over pensioen duidelijk zijn voor werknemers. De nieuwe regels scheppen meer mogelijkheden om hierover adviesgesprekken aan te gaan die gericht zijn op een goed en fatsoenlijk pensioen, zowel richting werknemers als werkgevers.
Vaak zijn ondernemers in de beginperiode niet of nauwelijks bezig met hun pensioen. Voor werknemers die ondernemer worden, wordt een langere periode voorgesteld om te kunnen kiezen voor vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling die hun laatste werkgever toezegde. De periode waarin een ondernemer een pensioenregeling mag voortzetten, wordt ook verlengd, waardoor deze keuze aantrekkelijker wordt. Op dit moment bieden niet alle pensioenuitvoerders vrijwillige voortzetting aan. Wordt deze mogelijkheid opgenomen in de nieuwe pensioenregeling? Dan kunnen werknemers, die hun dienstverband beëindigen om als ondernemer verder te gaan, op een geschikter moment worden benaderd. Bijvoorbeeld voor advies over het vrijwillig voortzetten van de pensioenregeling.
De partnerverklaring is een nieuw document dat door pensioenuitvoerders, eventueel via werkgevers of adviseurs, wordt verstrekt aan ongehuwd samenwonenden. Pas na invullen, ondertekenen en opsturen naar de pensioenuitvoerder kan een ongehuwde partner in aanmerking komen voor een partnerpensioen.
Maakt partnerpensioen onderdeel uit van een pensioentoezegging? Dan zijn ongehuwd samenwonenden standaard ook aanspraakgerechtigde. In het oude stelsel kan deze groep nog worden uitgesloten. Let op de extra eis die wordt gesteld voor de aanmelding van ongehuwd samenwonenden. Dit komt door het feit dat voor deze groep nog geen automatische gegevensuitwisseling kan plaatsvinden tussen pensioenuitvoerders en gemeenten.
De vierde nota van wijziging wijzigt het volgende:
- Pensioenfondsen worden begrensd in het beleggingsrisico.
- Een eis over het implementatieplan is versoepeld.
- Het overgangsrecht is verduidelijkt.
Het beleggingsbeleid moet passen bij de risicohouding van de deelnemers. Een pensioenfonds moet een verantwoord beleggingsbeleid uitvoeren vanuit de prudent person-regel. In de Pensioenwet gelden al de volgende drie eisen:
- Een pensioenfonds moet rekening houden met de belangen van alle deelnemers, gewezen deelnemers en uitkeringsgerechtigden.
- De beleggingen in de bijdragende onderneming mogen niet hoger zijn dan 5% van de portefeuille. Bij een onderneming in groepsverband geldt een maximum van 10%.
- De beleggingen moeten worden gewaardeerd op marktwaarde.
Aan deze drie eisen is een vierde eis toegevoegd:
- De blootstelling aan het beleggingsrisico is maximaal 150%. De vierde eis gaat om een maximum. In sommige gevallen kan een lager maximum gelden. Blijkt namelijk uit de risicohouding van de deelnemers dat er een lager beleggingsrisico moet worden gelopen? Dan moet het pensioenfonds hiermee rekening houden door van een lager percentage beleggingsrisico uit te gaan.
Praktische tips
Deze vierde eis beperkt de mogelijkheid die pensioenfondsen in het nieuwe pensioenstelsel krijgen om in de solidaire premieregeling met geleend geld te beleggen. De beperking voorkomt dat pensioenfondsen forse risico’s nemen voor jongeren: er zou voor 25-jarigen belegd worden met 16 keer hun inleg, door geleend geld. Beleggen met zoveel geleend geld wordt verdedigd, omdat dit in het huidige pensioenstelsel ook gebeurt en extra rendement en dus welvaartswinst oplevert. Maar de risico’s moeten met deze vierde eis beperkt blijven tot 150%. Dit betekent dat maximaal 1,5 keer de inleg mag worden belegd. In de flexibele premieregeling mag voor maximaal 100% worden belegd.
Het pensioenvermogen wordt beter beschermd tegen beleggingsrisico’s bij een pensioenfonds door de begrenzing van het beleggingsrisico. Aan de andere kant wordt het positieve potentieel beperkt, omdat een pensioenfonds hierdoor minder risicovol kan beleggen. Het verschil tussen pensioenfondsen, pensioenverzekeraars en PPI’s wordt hierdoor iets groter en duidelijker. Daarom is het van belang om het verschil in beleggingsmogelijkheden en in beleggingsbeperkingen mee te nemen in een advies aan de werkgever of deelnemer als deze zelf een pensioenuitvoerder kan uitkiezen.
Ook bij waardeoverdracht kan bovenstaand verschil een rol spelen.
De hoofdregel is dat een pensioenuitvoerder een implementatieplan per pensioenregeling opstelt. Pensioenverzekeraars en PPI’s mogen van deze hoofdregel afwijken. Zij mogen een implementatieplan voor meerdere pensioenregelingen tegelijkertijd opstellen. Door de vierde nota van wijziging is een vergelijkbare afwijking voor pensioenfondsen toegevoegd. Pensioenfondsen kunnen een implementatieplan opstellen voor meerdere pensioenregelingen als die regelingen onderdeel zijn van hetzelfde financieel geheel.
Praktische tips
Ondernemingspensioenfondsen en bedrijfstakpensioenfondsen kunnen één implementatieplan maken. Dit geldt ook als ze meerdere pensioenregelingen uitvoeren. Voor algemene pensioenfondsen (APF’s) blijft een implementatieplan per collectiviteitkring nodig als deze geen financieel geheel vormen.
Voor deelnemers die pensioen opbouwen via een progressieve premiestaffel bestaat overgangsrecht. Verduidelijkt is dat hiervan geen gebruik mag worden gemaakt als er niet daadwerkelijk wordt opgebouwd in een progressieve premiestaffel. Dit is bijvoorbeeld het geval als een werknemer de toetredingsleeftijd van de pensioenregeling pas bereikt, nadat de werkgever overstapt naar een pensioenregeling op basis van het nieuwe pensioenstelsel.
Een dekking voor arbeidsongeschiktheidspensioen of nabestaandenpensioen zonder pensioenopbouw veroorzaakt ook geen recht op het overgangsregime. Voor deze werknemers geldt dus direct een leeftijdsonafhankelijke premie als de werkgever overstapt naar een pensioenregeling op basis van het nieuwe pensioenstelsel. Wel is verduidelijkt dat een pensioenregeling fiscaal zuiver blijft als deze wordt voortgezet onder de oude regels, maar waarbij de partnerdefinitie niet meer voldoet aan de Wet toekomst pensioenen. Dit geldt ook voor de partnerdefinitie bij een partnerpensioen op opbouwbasis.
Praktische tips
Wil een werkgever zoveel mogelijk werknemers de mogelijkheid bieden gebruik te maken van het overgangsrecht? Dan kan onder het huidige regime worden gekozen voor het verlagen van de toetredingsleeftijd en vervolgens overstappen naar het nieuwe stelsel met behoud van de progressieve premie. Of zo laat mogelijk overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel, zodat meer jonge werknemers de toetredingsleeftijd bereiken.
De laatste jaren zijn enkele pensioenregelingen ondergebracht in een ander land binnen de EEG. Verduidelijkt is dat de Wet toekomst pensioenen ook geldt voor pensioenuitvoerders die vanuit het buitenland een Nederlandse pensioenregeling uitvoeren. Zo zal voor buitenlandse pensioenuitvoerders de regels over keuzebegeleiding meteen gelden. Hetzelfde geldt voor de bepalingen over de nieuwe contracten vanaf de transitie.
De politiek wil dat sociale partners compensatie aan deelnemers zo veel mogelijk binnen de pensioenregeling aanbieden. Compensatie via het salaris is ook mogelijk. Dit laatste lijkt de voorkeur te krijgen, omdat werkgevers hiervoor dan aan minder regels zijn gebonden. Daarom zal de regering tijdens de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel monitoren welke afspraken over compensatie worden gemaakt en tegen welke obstakels sociale partners aanlopen om compensatie te realiseren.
Het kabinet gaat monitoren of de doelstellingen van de Wet toekomst pensioenen worden gehaald.
De regering gaat monitoren of er pensioenfondsen zijn die aangeven om een carve-out nodig te hebben tijdens de transitieperiode. Bijvoorbeeld om aan hun wettelijke taak te voldoen om te zorgen voor een evenwichtige belangenafweging tussen verschillende deelnemersgroepen. De regering kan dan besluiten om de carve-out alsnog toe te staan.
Praktische tips
Een carve out is de overdracht van een deel van de pensioenverplichtingen naar een andere pensioenuitvoerder. Dit gebeurt meestal bij verplichtingen voor gepensioneerden naar een verzekeraar. Dit kan gunstig zijn voor alle deelnemers. Een carve-out is vooralsnog niet mogelijk in het nieuwe pensioenstelsel.
Het overgangsrecht van het nabestaandenpensioen is bedoeld om de partner te beschermen na einde deelneming. Er wordt alleen geen verschil gemaakt tussen grote en kleine partnerpensioenaanspraken. Dit kan zorgen voor hoge uitvoeringskosten, die uiteindelijk worden doorbelast aan de pensioengerechtigden. De regering gaat onderzoeken hoe het overgangsrecht kan worden vormgegeven, waarbij hoge uitvoeringskosten kunnen worden voorkomen.
De regering zal ervoor zorgen dat alle werknemers van een opdracht die door de overheid is aan- of uitbesteed aan een externe onderneming vanaf 1 juli 2023 in voldoende mate pensioen opbouwen.
Praktische tips
Pensioenopbouw wordt een nieuw belangrijk criterium bij aan- en uitbestedingen door de overheid. Waarschijnlijk blijven uitzonderingen bestaan, maar bedrijven met werknemers die werken aan een opdracht die door de overheid wordt aan- of uitbesteed, doen er verstandig aan een pensioenregeling te overwegen als deze nog niet is toegezegd.
Werkgevers moeten verplicht worden om informatie te geven over de arbeidsvoorwaarde pensioen aan toekomstige werknemers, bijvoorbeeld met een pensioenlabel. Het pensioenlabel bestaat dan uit een samenvatting van de pensioenregeling.
Het moet duidelijk zijn voor deelnemers en gewezen deelnemers waar zij begrijpelijke informatie kunnen vinden over het invaren en waar zij naartoe kunnen gaan bij klachten of geschillen. De informatie moet zo veel mogelijk op B1-taalniveau door de overheid worden aangeboden.
Deelnemers en gewezen deelnemers kunnen bij een klacht contact opnemen met hun eigen pensioenfonds, de Ombudsman Pensioenen of met de geschilleninstantie.
Praktische tips
Pensioenuitvoerders moeten zelf een klachten en geschillenprocedure hebben. Ook moet zij aangesloten zijn bij een geschilleninstantie. De pensioenuitvoerder zal hierop moeten wijzen in het pensioenreglement. Dit is extra belangrijk geworden, omdat de nieuwe Geschillen Instantie Pensioenen (GIP) blijvend is.
Invaren zal bij veel deelnemers plaatsvinden en nog tot veel discussies leiden. Als een klacht hierover wordt ingediend, is het handig als de klager stelt de informatie van de Rijksoverheid over invaren te hebben gelezen en begrepen. Dat zal mogelijk een van de eerste vragen aan de klager zijn als een klacht door de Ombudsman Pensioenen of de geschilleninstantie wordt behandeld.
De huidige regeling om eerder te stoppen met werken loopt af na 2025. Het beschikbare geld is nog te weinig terechtgekomen bij de mensen die echt een zwaar beroep uitoefenen. Daarom zal de regering met een nieuwe regeling komen, die meer gericht is op mensen met zware beroepen. Het doel is dat mensen met een zwaar beroep de mogelijkheid krijgen om ook na 2025 eerder met pensioen te gaan of minder dagen te werken met behoud van pensioenopbouw.
Praktische tips
Eerder stoppen met werken zal steeds wenselijker zijn, omdat de AOW-datum steeds verder opschuift. Wil een werknemer eerder met pensioen? Bespreek dan de mogelijkheden hiervoor.
Verzekeraars kunnen hun pensioenportefeuilles doorverkopen aan een andere verzekeraar. De regering gaat voorstellen doen om de belangen van de verzekerden beter te beschermen tegen doorverkopen van pensioenverplichtingen.
De kosten voor vermogensbeheer van pensioenfondsen bedragen ongeveer € 10 miljard per jaar. De regering gaat actie ondernemen om de vermogensbeheerkosten van pensioenfondsen flink te verlagen.
Het kabinet gaat onderzoeken of de vertegenwoordiging door de belanghebbenden in het pensioenfonds nog steeds voldoende is om een goed besluit te kunnen nemen binnen de Wet toekomst pensioenen.
Praktische tips
De vertegenwoordiging van werkgevers en verschillende soorten deelnemers aan een pensioenfonds wordt in het nieuwe pensioenstelsel niet gewijzigd. Toch is de invoering van het nieuwe pensioenstelsel een goed moment om de rol en positie van de verschillende belanghebbenden in de pensioenfondsen te evalueren.
In het nieuwe pensioenstelsel ontstaat ook recht op nabestaandenpensioen bij het einde van het dienstverband. Hierbij kan van belang kan zijn dat iemand een WW-uitkering ontvangt of een nieuwe werkgever heeft. Pensioenuitvoerders moeten dit kunnen controleren. Daarom zal het kabinet gegevensuitwisseling tussen het UWV en pensioenuitvoerders mogelijk moeten maken.
Er bestaan grote verschillen in uitkering bij overlijden vlak voor of vlak na de pensioendatum. Dit is een belangrijk aandachtspunt dat door een Anw-hiaatverzekering of een nabestaandenoverbruggingspensioen voor een deel kan worden ondervangen.
De regering gaat de mogelijkheid en de voordelen van een Anw-hiaatverzekering of een nabestaandenoverbruggingspensioen beter onder de aandacht brengen van sociale partners.
De regering gaat onderzoeken of er aanvullende mogelijkheden zijn om de pensioenopbouw voor zelfstandigen te verbeteren. Dit geldt zowel voor pensioenopbouw binnen de tweede als de derde pijler.
De regering zal een uitvoeringsmonitor naar de Tweede Kamer sturen aan het einde van de arbeidsvoorwaardelijke fase. Hierin wordt een overzicht van alle toegezegde administratieve verbeteringen opgenomen. In 2026 kan de regering zien of de implementatie van het nieuwe pensioenstelsel op tijd en verantwoord kan worden doorgevoerd.
De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen waarin de parlementaire advocaat of een vervanger moet analyseren wat de juridische risico’s en mogelijke aansprakelijkheid zijn bij invaren. Dit geldt voor:
- de Staat;
- pensioenfondsen;
- werkgevers; en
- het rechtsstelsel.
Praktische tips
- De minister uit het huidige demissionaire kabinet heeft in het debat al aangeven dat het huidige kabinet niets meer gaat uitvoeren aan moties vanuit de Tweede Kamer als die moties zorgen voor onrust over de Wtp. De minister vindt dit onverantwoord voor de sector. De sector heeft nu namelijk voorspelbaarheid, rust en zekerheid nodig. Het uitvoeren van deze motie is dus aan een volgend kabinet.
- De regering wil de adviezen over invaren van voor 2021 niet openbaar maken aan de Tweede Kamer. Pas sinds 2021 maakt het kabinet de adviezen van de landsadvocaat namelijk openbaar. Ook gaan de adviezen over de procespositie van de Staat, waardoor die adviezen vertrouwelijk zijn. De minister heeft wel vertrouwelijke inzage mogelijk gemaakt en de strekking van de adviezen gedeeld met de Tweede Kamer.
Een groep zelfstandigen heeft in het verleden een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) afgesloten. Een deel van hen is arbeidsongeschikt geworden. Door de verhoging van de AOW-leeftijd is een AOW-AOV-hiaat ontstaan. De verzekering stopt eerder met uitkeren dan dat de zelfstandige de AOW-leeftijd bereikt. De regering moet hiervoor een compensatieregeling gaan maken.
De regering moet een quickscan doen naar de vraag hoe het hoorrecht ingevuld wordt bij verschillende pensioenfondsen, waaronder bedrijfstakpensioenfondsen. De regering moet deze quickscan afronden voor 1 juli 2024.
Praktische tip
- Het individueel bezwaarrecht geldt niet bij de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel. In ruil hiervoor gelden collectieve waarborgen, waaronder het hoorrecht.
- Een vereniging van pensioengerechtigden of gewezen deelnemers komt op voor de belangen van deze groepen bij het pensioenfonds. Deze verenigingen vervullen een belangrijke rol bij de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. Is er gebruikgemaakt van het hoorrecht? Dan zijn sociale partners verplicht om in het transitieplan aan te geven wat ze met deze input hebben gedaan.
- De indieners van de motie hebben signalen gekregen dat het hoorrecht niet werkt, zoals was bedoeld. De zorg is dus of het hoorrecht overal goed wordt toegepast om de belangen van gewezen deelnemers en gepensioneerden te borgen.
- Niet elk pensioenfonds heeft een vereniging van gepensioneerden en gewezen deelnemers, waardoor het hoorrecht in de praktijk lastiger uitvoerbaar is. Een vereniging oprichten is daarnaast ingewikkeld en kost tijd.
De regering moet een onafhankelijk onderzoek laten doen naar de vraag of het hoorrecht voldoet aan de wensen van de deelnemers. Ook moet de regering onderzoeken of het hoorrecht juridisch voldoet. Door deze aangenomen motie moet de regering de onderzoeksresultaten binnen 5 maanden met de Tweede Kamer delen.
Praktische tip
Sociale partners zijn vrij in de manier waarop het hoorrecht wordt vormgegeven.
De regering gaat uitzoeken of het toezichtkader vanuit de toezichthouder op het beleggingsbeleid van pensioenfondsen moet worden aangescherpt. Het belangrijkste doel voor pensioenfondsen moet zijn om rendement te behalen voor een koopkrachtig pensioen en niet voor andere politieke doelen.
De nieuwe geschilleninstantie wordt blijvend. Dit is wenselijk om een aantal redenen:
- De nieuwe geschilleninstantie kan een te grote werklast voorkomen voor de rechtspraak.
- De klachten die de nieuwe geschilleninstantie gaat beoordelen, gaan niet alleen over pensioenklachten tijdens de transitiefase, maar ook over klachten die daarna ontstaan.
- Er bestaat nog geen vergelijkbare geschilleninstantie voor klachten over pensioenen. De Ombudsman Pensioenen lijkt hierop, maar geeft adviezen die niet bindend zijn.
- Niet alle pensioenuitvoerders zijn aangesloten bij de Ombudsman Pensioenen, terwijl dit wel geldt voor de nieuwe geschilleninstantie.
Praktische tips
Pensioenuitvoerders zullen moeten wijzen op deze geschilleninstantie in hun pensioenreglement, zodra duidelijk is waarvoor, waar en hoe een klacht kan worden ingediend.
Het partnerpensioen kan vrijwillig worden voortgezet na einde van de deelname, zodra de standaard uitloopdekking eindigt. Hiervoor is instemming vereist van de gewezen deelnemer. Pensioenuitvoerders sturen vervolgens jaarlijks een brief met de vraag of deze uitloopdekking wel of niet moet worden voortgezet. De pensioenuitvoerders stoppen deze vrijwillige dekking als ze geen reactie ontvangen. Er zullen mensen zijn die zich niet bewust zijn van deze stopzetting, bijvoorbeeld omdat ze de brief verkeerd lezen of niet openen. Daarom worden de gevolgen bij het ontbreken van een reactie gewijzigd van stopzetten naar voortzetten. Hiermee worden schrijnende gevallen voorkomen bij nabestaanden van gewezen deelnemers die in het verleden hebben gekozen voor vrijwillig voortzetten van partnerpensioen.
Daarnaast is geregeld dat gewezen deelnemers minimaal 15 jaar recht hebben om het partnerpensioen op risicobasis vrijwillig voort te zetten. Sociale partners kunnen de vrijwillige voortzetting ook voor een langere periode aanbieden. De gewezen deelnemer kan nog wel zelf kiezen voor een kortere periode.
Praktische tips
De vrijwillige voortzetting van langer dan 15 jaar zal niet door alle pensioenuitvoerders worden aangeboden. Een lange periode van vrijwillige voortzetting veroorzaakt meer administratieve inspanning, meer inspanning in het kader van keuzebegeleiding en een ander tariefgebouw dan bij een maximale periode van 15 jaar. Mogelijk wegen deze nadelen voor pensioenuitvoerders zwaarder dan het voldoen aan een eventuele wens van sociale partners. Is dit een belangrijke wens voor een nieuwe pensioenregeling? Dan is het slim om in een vroeg stadium met de beoogde pensioenuitvoerder in gesprek te gaan over de uitvoering hiervan.
In de laatste 15 jaar voor de AOW-leeftijd kan een deelnemer of gewezen deelnemer via de premie-uitkeringsovereenkomst een deel van de pensioenaanspraak omzetten in een vaste uitkering vanaf de pensioendatum. Deze mogelijkheid bestaat volgens het wetsvoorstel alleen bij verzekeraars, niet bij pensioenfondsen en PPI’s. Met dit amendement wordt mogelijk gemaakt dat de PPI een premie-uitkeringsovereenkomst aanbiedt. Een PPI mag geen vaste pensioenuitkering aanbieden. Daarom wordt met dit addendum geregeld dat de waarde van pensioenaanspraken die bij een PPI zijn opgebouwd, tussentijds op verzoek van de deelnemer mogen worden overgedragen aan een verzekeraar. De pensioenaanspraak kan vervolgens omgezet worden in een vaste uitkering vanaf de pensioendatum voordat de pensioendatum is bereikt.
Praktische tips
De mogelijkheid van tussentijdse waardeoverdracht verkleint het verschil tussen pensioenregelingen van PPI’s en verzekeraars. Dankzij deze optie kunnen PPI’s via een samenwerking met een verzekeraar ook premie-uitkeringsovereenkomsten aanbieden. Hierdoor kunnen deelnemers de kosten beter vergelijken van de regelingen van PPI’s en verzekeraars. Bij pensioenfondsen blijft deze contractvorm en ook deze vorm van tussentijdse waardeoverdracht verboden.
Wordt door de waardeoverdracht ook het partnerpensioen geraakt? Dan is instemming vereist van de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen.
De uitloopdekking voor het nabestaandenpensioen wordt op twee punten verbeterd:
- Sociale partners kunnen een uitloopperiode van 6 maanden in plaats van de standaardtermijn van 3 maanden afspreken na einde deelname aan de pensioenregeling.
- De uitloopdekking voor het nabestaandenpensioen geldt ook als een gewezen deelnemer vanwege ziekte niet in de Werkloosheidswet maar in de Ziektewet belandt. Dit geldt ook als de gewezen deelnemer eerst een uitkering ontvangt door de Werkloosheidswet en daarna door de Ziektewet of vanuit de Ziektewet in de Werkloosheidswet terechtkomt.
Praktische tips
Het verlengen van de standaardtermijn van uitloopdekking van 3 naar 6 maanden zal niet door alle pensioenuitvoerders worden aangeboden. Is dit een belangrijke wens voor een nieuwe pensioenregeling? Dan is het raadzaam om in een vroeg stadium met de pensioenuitvoerders in gesprek te gaan over de uitvoering hiervan. Een adviseur zal alert moeten zijn op wat sociale partners afspreken en welke pensioenuitvoerder dat kan en wil uitvoeren.
Het UPO blijft bestaan, omdat dit wenselijk is voor de begrijpelijkheid en vergelijkbaarheid van pensioenregelingen.
Het kabinet gaat de volgende doelen van het nieuwe pensioenstelsel monitoren:
- Eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen.
- Het pensioen wordt transparanter en persoonlijker.
- Het pensioenstelsel sluit beter aan bij de ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt.
Het behalen van deze drie doelen is namelijk belangrijk om het vertrouwen van burgers in het pensioenstelsel terug te winnen of te behouden.
De risicodelingsreserve mag worden gevuld met premies of bij invaren. Het wordt daarnaast mogelijk gemaakt om de risicodelingsreserve te vullen op een later moment. De inleg in de risicodelingsreserve kan ook uitgesteld worden tot het moment waarop de uitkering ingekocht wordt. Pensioenfondsen krijgen hierdoor meer mogelijkheden om eventuele tegenvallers op te vangen tijdens de uitkeringsfase. Dit is ook mogelijk bij de inkoop van een variabele uitkering.
Praktische tips
Wordt de risicodelingsreserve alleen gevuld met premies? Dan is het moeilijker om te voorkomen dat de uitkeringen lager worden voor bijvoorbeeld jonge deelnemers. Mogelijk storten zij geld in de reserve dat gebruikt wordt om kortingen bij oudere mensen te voorkomen. Ook kan het alleen vullen met premies niet gewenste gevolgen hebben voor deelnemers die willen shoppen en daardoor de reserve niet meekrijgen.
Het recht op waardeoverdracht wordt gepauzeerd tijdens een deel van de transitie. Hiermee wordt voorkomen dat het voor de deelnemer toch al ingewikkelde proces nog ingewikkelder wordt.
Zijn beide pensioenuitvoerders nog niet ingevaren of hebben zij aangegeven dat niet te gaan doen? Dan kunnen waardeoverdrachten nog wel plaatsvinden. Zijn beide betrokken pensioenuitvoerders ingevaren? Dan herleeft het recht op individuele waardeoverdracht direct na het invaren.
Praktische tips
Waardeoverdracht heeft voor deelnemers voor- en nadelen. De vernieuwing van het pensioenstelsel is wellicht een goed moment om alle premievrije pensioenaanspraken te inventariseren en waardeoverdracht te overwegen. Tijdig met deze actie starten kan een eventuele opschorting van het individueel recht op waardeoverdracht voorkomen. Hierdoor wordt de waardeoverdracht sneller uitgevoerd en de keuze wellicht gunstig beïnvloed.
Pensioenfondsen moeten op het pensioenoverzicht inzicht bieden in de volgende extra gegevens:
- opbouw vanuit werkgevers- en werknemerspremies;
- de totale ingelegde premies; en
- de behaalde rendementen.
Pensioenfondsen worden opgeroepen om de vergelijkbaarheid van de gegevens zo eenvoudig mogelijk te maken. Inzicht in deze gegevens vergroot de vergelijkbaarheid van pensioenregelingen en daarmee het draagvlak.
Pensioenfondsen met dekkingsgraden boven de 110% krijgen extra ruimte om af te wijken van de standaardregel bij indexeren. Voorwaarde hiervoor is dat deelnemers minimaal 95% van de uitkomst van de standaardregel krijgen toebedeeld. Dit geldt nadat eventueel een solidariteitsreserve, een risicodelingsreserve of een compensatiedepot is gevuld.
Praktische tips
Pensioenfondsen met een hoge dekkingsgraad kunnen door deze verruiming nadenken over inhaalindexatie. Dit kan een belangrijke afweging zijn als een deelnemer de keuze heeft om bijvoorbeeld via individuele waardeoverdracht pensioenaanspraken over te hevelen naar een dergelijk pensioenfonds.
Op 1 januari 2028 moet het aantal werknemers dat geen pensioen opbouwt zijn gehalveerd vergeleken met het aantal in 2019. De ontwikkeling van de witte vlek wordt niet alleen in 2025 en 2028 maar ook in 2022, 2024, 2026 en 2027 gemeten. Uiterlijk op 1 oktober van de daaropvolgende jaren wordt door het CBS gerapporteerd over de uitkomsten van de metingen. In 2025 vindt een tussenevaluatie plaats. Wordt de doelstelling mogelijk niet behaald? Dan onderzoekt het kabinet aanvullende maatregelen, waaronder een algemene pensioenplicht.
Uit de eindrapportage in 2028 moet blijken of de doelstelling ten aanzien van de witte vlek is behaald. Zo niet, dan moet de regering aanvullende maatregelen nemen en onderzoekt het kabinet een algemene pensioenplicht.
Aan premie-uitkeringsovereenkomsten wordt de mogelijkheid van beleggingsvrijheid toegevoegd. De beleggingsvrijheid is hiermee hetzelfde als bij een flexibele premieovereenkomst. Een pensioenuitvoerder mag daardoor ook in een premie-uitkeringsovereenkomst aan de (gewezen) deelnemer de mogelijkheid aanbieden om de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen.
Praktische tips
Eerst was beleggingsvrijheid alleen mogelijk via een flexibele premieovereenkomst. Nu ook de beleggingsvrijheid en de daarmee samenhangende zorgplichtbepalingen van artikel 52 PW van toepassing kunnen zijn op premie-uitkeringsovereenkomsten, wordt dit type pensioenregeling aantrekkelijker, omdat deelnemers met en zonder beleggingsvrijheid hiervoor kunnen kiezen.
De startleeftijd voor pensioenopbouw is voor alle pensioenregelingen verlaagd van 21 jaar naar 18 jaar sinds 1 januari 2024. Het verlagen van de toetredingsleeftijd past bij het doel om de witte vlek te halveren en bij het streven naar een gelijkwaardig arbeidsvoorwaardenpakket voor alle werkenden.
Praktische tips
Met name jongeren die vroeg beginnen met werken, verhogen hiermee de kans op een goed pensioen door de langere beleggingshorizon.
De verlaging van de toetredingsleeftijd geldt ook voor pensioenregelingen op basis van het huidige pensioenstelsel. Dat kan een grote extra premiedruk en administratieve last veroorzaken bij werkgevers waar werknemers in dienst zijn in de leeftijdsgroep van 18 tot 21 jaar. Van belang is deze gevolgen op tijd in kaart te brengen en te betrekken bij eventuele andere gewenste of beoogde wijzigingen.
De mogelijkheid van het gebruiken van een wachttijd bij pensioenopbouw is afgeschaft sinds 1 juli 2023. Om de administratieve lasten voor werkgevers die gebruikmaken van uitzendkrachten en voor de pensioenuitvoerders te beperken, blijft een drempelperiode van 8 weken wel toegestaan. Bij een drempelperiode worden deelnemers uit de uitzendbranche na afloop van die periode met terugwerkende kracht alsnog opgenomen in de pensioenregeling.
Praktische tips
Het afschaffen van de wachttijd kan vooral een grote extra premiedruk en administratieve last veroorzaken bij werkgevers waar uitzendkrachten langer dan 8 weken in dienst zijn. Van belang is deze gevolgen op tijd in kaart te brengen en te betrekken bij eventuele andere gewenste of beoogde wijzigingen. Het afschaffen van de wachttijd geldt voor alle soorten werknemers. Voor niet-uitzendkrachten zijn de gevolgen minder groot, maar ook aanwezig.
In de flexibele premieregeling is een contract mogelijk met individuele opbouw en een collectieve regeling in de uitkeringsfase. Dit maakt het makkelijker om het pensioen voor iedereen gelijk aan te passen. Deze mogelijkheid is voor gepensioneerden ook wenselijk in de solidaire premieregeling.
Het is daarvoor wel nodig om de opbrengsten die elk jaar voor een persoon zijn gereserveerd een beetje aan te passen. Dit zorgt ervoor dat de uitkeringen voor iedereen hetzelfde kunnen zijn. Deze vorm van een collectieve uitkeringsfase is al toegestaan in pensioenen die zijn gebaseerd op de Wet verbeterde premieregeling.
Praktische tips
Het toestaan van een uitkeringscollectief in solidaire premieovereenkomsten maakt deze pensioenvorm meer vergelijkbaar met de flexibele premie-overeenkomst, beter uitvoerbaar en eenvoudiger uitlegbaar.
De regering gaat in overleg met sociale partners over voortzetting en verruiming van de Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU) of een vergelijkbare regeling voor lagere inkomens. Voor lager betaalden is deze regeling namelijk gunstiger dan het bedrag ineens. De RVU wordt vanaf 31 december 2025 afgeschaft.
De regering start een onderzoek naar de vraag hoe de achterblijvende pensioenopbouw van vrouwen in het nieuwe pensioenstelsel kan worden weggenomen in vergelijking tot de pensioenopbouw van mannen. Er zijn nu te weinig mogelijkheden om de pensioenopbouw voort te zetten als iemand minder gaat werken om voor kinderen te zorgen.
Praktische tips
Ook nu al kan nagedacht worden over de vraag hoe pensioenopbouw kan worden voortgezet na het krijgen van kinderen. Denk aan voortzetting van de pensioenopbouw tijdens onbetaald verlof of een extra werkgeversbijdrage voor de pensioenpremie bij opname van ouderschapsverlof.
De regering gaat in overleg met sociale partners over de mogelijkheden om langer door te werken na de AOW-leeftijd. Bijna gepensioneerden moeten beter weten welke mogelijkheden er zijn en welke financiële voordelen doorwerken heeft.
Praktische tips
- Heeft een werkgever behoefte aan het langer in dienst houden of krijgen van oudere werknemers? Langer doorwerken kan nu ook al een goed gespreksonderwerp zijn als het gaat over arbeidsvoorwaarden. Denk aan aanpassingen van de functie, werktijden of werkplek. Ook de pensioenregeling kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid als werkgever voor werknemers met een AOW-uitkering. Pensioenopbouw naast een AOW-uitkering is extra interessant voor werknemers die een pensioengat hebben.
- Leeftijdsdiscriminatie in pensioenregelingen is niet toegestaan, maar wel als het gaat om werknemers voor en na de AOW-leeftijd. Een pensioenregeling voor werknemers die een AOW-uitkering ontvangen, mag afwijken van een pensioenregeling voor werknemers in hetzelfde bedrijf met dezelfde functie die nog geen AOW ontvangen. Overleg met de pensioenuitvoerder welke mogelijkheden er zijn. Zo kan een pensioenregeling worden aangeboden die beter aansluit op de wensen van AOW’ers. Denk aan het schrappen van dekkingen die zijn gericht op werknemers tot de AOW-leeftijd, zoals een vrijwillige ANW-hiaatverzekering of een WIA-aanvullende dekking. Ook de eigen bijdrage mag afwijken en er kan behoefte bestaan aan meer duidelijkheid over de vraag tot wanneer uitstel van pensioen mogelijk is.
APPA is de afkorting voor de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers. Deze wet regelt het pensioen en de sociale zekerheid van onder andere ministers, staatssecretarissen, leden van de Tweede Kamer, burgemeesters en wethouders. De Wtp wijzigt de APPA niet, maar die behoefte is er wel. Daarom zal de regering een voorstel indienen om de APPA-regelingen om te vormen tot een fonds. Vervolgens kunnen de opgebouwde aanspraken worden ingevaren in het nieuwe pensioenstelstel.
Praktische tips
Enkele financiële instellingen bieden verzekeringen aan voor werkgevers van politici. Deze verzekeringen moeten tegen het licht worden gehouden, zodra duidelijk is welke regels per welke datum gaan gelden.
De nieuwe externe geschilleninstantie moet onafhankelijk functioneren. Deze externe geschilleninstantie moet daarnaast laagdrempelig zijn, snel duidelijkheid bieden en van hoge kwaliteit zijn. De geschillen tussen een deelnemer en een pensioenfonds moeten bij voorkeur als een bindend advies worden uitgesproken, behalve als de deelnemer dit niet wil. Verder moet de externe geschilleninstantie kunnen bemiddelen.
Praktische tips
Een deelnemer die een externe klachtprocedure tegen een pensioenuitvoerder start, kan zich nu ook verzetten tegen een bindend advies. Als de deelnemer zich verzet tegen het bindend advies, dan staat de weg open om een klacht voor te leggen aan een onafhankelijke rechter. Heeft een deelnemer een klacht? Bespreek dan met de deelnemer vooraf goed welke optie het meest passend is.
In de Wtp is nu geregeld dat de dekking voor partnerpensioen voor pensioendatum vrijwillig door een deelnemer kan worden voortgezet. Over het wezenpensioen is nog niets geregeld. Via een nieuw wetsvoorstel wordt geregeld dat pensioenuitvoerders ook moeten aanbieden dat het wezenpensioen vrijwillig kan worden voortgezet.
Alleen als de deelnemer zelf aangeeft geen behoefte te hebben aan het voortzetten van het partner- en wezenpensioen stopt de pensioenuitvoerder de verzekering voor het partner- en wezenpensioen. Via een nieuw wetsvoorstel zal de regering als standaardoptie in de wet opnemen dat het partner- en wezenpensioen standaard wel vrijwillig wordt voortgezet aan het einde van het dienstverband.
Praktische tips
De premie voor de vrijwillige voortzetting van het partner- en wezenpensioen is voor rekening van de deelnemer. Pensioenuitvoerders onttrekken de premie hiervoor van het pensioenkapitaal. Het is belangrijk dat een deelnemer beseft dat het toekomstig ouderdomspensioen hierdoor lager wordt. Pensioenuitvoerders zullen hierop wijzen en de deelnemer begeleiden in de keuze door de voor- en nadelen van de vrijwillige voortzetting van partner- en wezenpensioen op een rijtje te zetten. De werkgever doet er goed aan deze keuze extra onder de aandacht te brengen bij de deelnemer, bijvoorbeeld bij het einde van het dienstverband.
Er geldt voor het nieuwe fiscale pensioenkader geen wettelijk maximum voor de hoogte van de uitkeringen van een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum. Vanuit fiscaal oogpunt is alleen nog de hoogte van de premie-inleg gemaximeerd onder het nieuwe fiscale pensioenkader. De hoogte van de aan te kopen partnerpensioenuitkeringen wordt fiscaal niet getoetst. Een ingegaan partnerpensioen mag hierdoor zowel bij overlijden voor als na pensioendatum worden aangepast aan de loon- of prijsontwikkeling zonder fiscale toetsing.
In het nieuwe pensioenstelsel mag een partnerpensioen voor pensioendatum niet meer bedragen dan 50% van het laatstgenoten pensioengevend loon. Behoudt iemand een partnerpensioen dat is opgebouwd vóór de inwerkingtreding van de Wtp? Dan telt dat partnerpensioen niet mee voor het bepalen van deze fiscale grens. Het fiscale pensioenkader zoals dat gold vóór de invoering van de Wtp, blijft van toepassing op aanspraken die zijn opgebouwd met toepassing van dat kader, maar heeft geen invloed op het nieuw verzekerde partnerpensioen. Daarmee mag dus het maximale partnerpensioen worden overschreden. Daarnaast wordt het overschrijden van het maximale partnerpensioen nog steeds toegestaan als dit gebeurt door uitruil van pensioensoorten.
De 50%-grens blijft wel relevant in de volgende gevallen:
- Het opgebouwd partnerpensioen waarop het oude fiscale pensioenkader van toepassing was wordt omgezet in aanspraken waarop het fiscale pensioenkader van de Wtp van toepassing is.
- De pensioenaanspraken zijn verzekerd bij een eigenbeheerlichaam.
Praktische tips
- Bij echtscheiding ontstond onder het pensioenkader van vóór inwerkingtreding van de Wtp voor pensioendatum vaak een bijzonder partnerpensioen. Heeft een deelnemer die eerder is gescheiden een nieuwe partner? Dan was er vaak weinig partnerpensioen voor de nieuwe partner verzekerd. De dekking voor het partnerpensioen kan in het nieuwe fiscale pensioenkader volledig worden hersteld en zelfs extra toenemen door uitruil en het premievrij achterlaten van oude pensioenaanspraken met partnerpensioen op opbouwbasis. Voor een nieuwe partner is deze situatie vaak gunstiger.
- De hoogte van het partnerpensioen wijzigt in de meeste gevallen sterk bij overgang van het oude naar het nieuwe pensioenstelsel. Dit wijzigt ook de behoefte aan een vrijwillige aanvulling of de keuze voor wel of geen uitruil en wel of geen waardeoverdracht van een premievrije pensioenregeling met opgebouwd partnerpensioen.
Met de inwerkingtreding van de Wtp is in de Wet op de loonbelasting 1964 een uiterste moment opgenomen waarop een ouderdomspensioen vervroegd mag ingaan. Het ouderdomspensioen mag niet eerder vervroegd worden dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de leeftijd wordt bereikt die 10 jaar lager is dan de voor het betreffende kalenderjaar geldende AOW-leeftijd. Hierop gelden twee uitzonderingen:
- Voor pensioenregelingen waarin (gewezen) werknemers eerder dan 10 jaar voor de AOW-leeftijd geacht worden met pensioen te gaan geldt die eerdere ingangsdatum. Dat is strikt genomen geen vervroegen. Er hoeft geen sprake te zijn van het daadwerkelijk verminderen van de arbeidsduur.
- Wordt de arbeidsduur wel verminderd, bestaat geen intentie om de activiteiten later te hervatten en zijn de regels van het oude fiscale pensioenkader van toepassing? Dan mag nog steeds meer dan 10 jaar voor de geldende AOW-leeftijd het ouderdomspensioen ingaan als de pensioenregeling dit toelaat.
Praktische tips
- Bij een keuze voor wel of geen waardeoverdracht is het interessant te kijken naar wat is geregeld over het ingaan van het ouderdomspensioen als iemand eerder dan 10 jaar voor de AOW-leeftijd de uitkering wenst in te laten gaan.
- De keuze om het ouderdomspensioen te vervroegen hoeft onder het nieuwe fiscale pensioenkader niet meer te worden gecombineerd met minder werken. Wellicht dat deze keuze hierdoor voor meer deelnemers interessant wordt.
Voor het recht op premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is overgangsrecht opgenomen. Een premie mag vanwege arbeidsongeschiktheid door een verzekeraar of gesloten pensioenfonds worden vrijgesteld op basis van het fiscale pensioenkader en de pensioenregeling van vóór de invoering van de Wtp. Dan moet wel zijn voldaan aan een van de volgende voorwaarden:
- De premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is gestart voor 1 juli 2023.
- Het recht op premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid ontstond tijdens de transitieperiode waarin gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht.
- De premievrijstelling werd toegekend uiterlijk binnen twee jaar na afloop van de transitieperiode omdat de arbeidsongeschikte werknemer vanwege een aflopend tijdelijk arbeidscontract nooit deelnam aan een pensioenregeling die voldoet aan het nieuwe fiscale pensioenkader.
Praktische tips
- Voor werkgevers met zieke werknemers in dienst waarbij de dekking voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid wordt uitgevoerd door een verzekeraar of een gesloten pensioenfonds is het extra belangrijk na te gaan hoe wordt omgegaan met premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid.
- Hoe langer gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht tijdens de transitieperiode, hoe meer zieke werknemers in aanmerking komen voor premievrijstelling op basis van het fiscale pensioenkader en de pensioenregeling van vóór de invoering van de Wtp. Of dit gunstig is kan vooraf niet worden bepaald, dat is namelijk niet alleen afhankelijk van het verschil tussen de oude en de nieuwe pensioenregeling. Ook hoe het aanpassingsmechanisme onder de nieuwe pensioenregeling invloed gaat hebben op de premievrijstelling kan een rol spelen, zowel positief als negatief.
De Wtp gaat uit van vlakke, leeftijdsonafhankelijke premiepercentages. Op basis van overgangsrecht mogen twee soorten bestaande pensioenregelingen een leeftijdsafhankelijke pensioenpremie behouden, namelijk:
- Premieovereenkomsten met een progressieve premiestaffel.
- Uitkeringsovereenkomsten met een met de leeftijd oplopende premie uitgevoerd door een verzekeraar.
Naast de voornoemde kenmerken moet de pensioenregeling al bestaan op 30 juni 2023 om gebruik te kunnen maken van het overgangsrecht. De datum is een duidelijke scheidslijn, maar soms is er sprake van een combinatie van regelingen met voornoemde kenmerken. Afhankelijk van hoe de combinatie van regelingen is overeengekomen en of een deelnemer ook daadwerkelijk te maken heeft met een leeftijdsafhankelijke premie kan wel of geen gebruik worden gemaakt van het overgangsrecht.
In het volgende voorbeeld is gebruikmaken van het overgangsrecht toegestaan:
- Er is sprake is van een premieregeling die bestaat uit twee delen: een basisdeel en een vrijwillig deel. Het basisdeel kent voor alle deelnemende werknemers een premie op basis van een vlak, leeftijdsonafhankelijk percentage. Het vrijwillig bijspaardeel kent een progressieve premiestaffel. Beide delen zijn ondergebracht bij dezelfde pensioenuitvoerder, maar niet iedereen neemt deel aan de vrijwillige regeling met de progressieve premiestaffel. Toch mogen alle deelnemers gebruikmaken van het overgangsrecht, ook de deelnemers die niet deelnemen aan de vrijwillige regeling. Het gaat hier namelijk om één pensioenregeling.
In het volgende voorbeeld is het overgangsrecht voor een deel van de deelnemers wel en voor en ander deel van de deelnemers niet van toepassing:
- Er is sprake van een pensioenregeling die bestaat uit twee delen: een basisdeel en een excedentdeel. Het basisdeel kent een vlakke, leeftijdsonafhankelijke premie tot aan een maximum salaris uitgevoerd door een pensioenfonds. Het excedentdeel kent een leeftijdsafhankelijke premie vanaf het maximum salaris van het basisdeel en wordt uitgevoerd door een verzekeraar. In deze situatie is het overgangsrecht alleen van toepassing voor de werknemers die op de dag voordat voor nieuwe deelnemers een WTP-pensioenregeling met een vlakke, leeftijdsonafhankelijke premie wordt ingevoerd al daadwerkelijk pensioen opbouwden in het verzekerde excedentdeel van de pensioenregeling. Het overgangsrecht is dus ook van toepassing op nieuwe deelnemers die pensioen gaan opbouwen na 30 juni 2023, maar voordat een pensioenregeling met een vlakke, leeftijdsonafhankelijke premie is ingevoerd. De door de verzekeraar uitgevoerde excedentregeling wordt gezien als een afzonderlijke regeling.
In het volgende voorbeeld is het overgangsrecht niet meer van toepassing:
- Er is sprake van een pensioenregeling op basis van leeftijdsafhankelijke premies voor bestaande werknemers en een voor nieuwe werknemers een pensioenregeling met een vlakke, leeftijdsonafhankelijke premie. Als een bestaande werknemer die de minimale toetredingsleeftijd nog niet had bereikt, was er voor deze werknemer op de dag voordat voor nieuwe deelnemers een pensioenregeling met een vlakke, leeftijdsonafhankelijke premie wordt ingevoerd geen sprake van het daadwerkelijk opbouwen van pensioen in een pensioenregeling op basis van progressieve premies. Het overgangsrecht is daarom niet van toepassing voor deze werknemer.
Praktische tips
- Ga goed na welke werknemers wel en niet voor het overgangsrecht in aanmerking kunnen komen en bespreek vervolgens de wensen van de werkgever door om hierop zo goed mogelijk aan te sluiten op basis van de aanwezige mogelijkheden.
Wijzigingen van de fiscale begrenzingen gelden niet gelden voor pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voordat die wijzigingen werden ingevoerd of zijn opgebouwd op basis van het overgangsrecht. Voorwaarde is dat deze pensioenaanspraken niet zijn ingevaren of overgedragen naar een premieovereenkomst waarvoor het fiscale pensioenkader van de Wtp geldt. Hierop geldt één uitzondering: wijzigingen van de fiscale begrenzingen die in het voordeel zijn van de (gewezen) werknemer mogen ook worden toegepast op pensioenaanspraken waarop dat fiscaal kader niet van toepassing is.
Praktische tips
Oude pensioenregelingen worden waarschijnlijk niet automatisch aangepast aan de mogelijkheden van het nieuwe fiscale pensioenkader. Maak daarom een overzicht van alle fiscale verruimingen die een werkgever haar werknemers aanbiedt en vraag de pensioenuitvoerder deze ook te verwerken in de oude pensioenregeling als de werkgever dat wenselijk vindt. Dan kunnen bijvoorbeeld werknemers hun oude pensioenaanspraken eerder laten ingaan zonder minder te gaan werken. En kunnen werknemers die hun pensioen eerder dan 10 jaar voor de AOW-leeftijd lieten ingaan weer aan het werk zonder fiscale nadelen.
Een nettopensioenregeling die op 30 juni 2023 al bestond, hoeft vooralsnog niet te voldoen aan het nieuwe fiscale pensioenkader. Een nieuwe nettopensioenregeling of een bestaande nettopensioenregeling die na 30 juni 2023 wordt omgezet naar het nieuwe fiscale pensioenkader moet daar wel aan voldoen. Dan geldt het maximale premiepercentage vermenigvuldigd met de nettofactor. Omdat de pensioenregeling een vrijwillig karakter heeft blijft het wel mogelijk om leeftijdsafhankelijke premies te hanteren, maar voor die premies geldt dan wel het fiscale maximum van het nieuwe fiscale pensioenkader.
Praktische tips
Het omzetten van de nettopensioenregeling naar het nieuwe fiscale pensioenkader kan wenselijk zijn met het oog op de uitlegbaarheid. Maar de sociale partners hebben wel veel keuzes te maken, vooral als er al op 30 juni 2023 een nettopensioenregeling bestond. Help de sociale partners met het in kaart brengen van de mogelijkheden die het oude fiscale pensioenkader biedt. Wordt gekozen voor het nieuwe fiscale pensioenkader? Begeleid de sociale partners dan in hun keuze om een leeftijdsafhankelijke of leeftijdsonafhankelijke premie te hanteren.
Pensioenregelingen die op 30 juni 2023 al bestonden, hoeven niet meteen te voldoen aan het nieuwe fiscale pensioenkader. Er geldt een transitieperiode voor de aanpassing van een op 30 juni 2023 bestaande pensioenregeling aan het nieuwe fiscale pensioenkader. Tijdens deze transitieperiode kunnen op 30 juni 2023 bestaande pensioenregelingen in fases worden aangepast aan het nieuwe pensioenkader. Bijvoorbeeld door het partnerpensioen bij overlijden voor de pensioendatum al te verzekeren zonder rekening te houden met dienstjaren of een AOW-franchise. Pas zodra alle aanpassingen zijn verwerkt is toetsing aan het oude fiscale pensioenkader niet meer vereist. Tot die tijd moet per deelnemer worden getoetst of de nieuwe toezegging blijft binnen de begrenzingen van het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum in het oude fiscale pensioenkader.
Praktische tips
- Vinden sociale partners bepaalde onderdelen van het nieuwe fiscale pensioenkader interessant om eerder in de pensioenregeling op te nemen in plaats van te wachten op een volledige omzetting van de oude pensioenregeling? Dan bestaat de mogelijkheid hier eerder overeenstemming over te bereiken. Het nieuwe partnerpensioen lijkt daar sowieso voor in aanmerking te komen, maar dat behelst wel een toetsing aan het oude fiscale pensioenkader.
- Per werknemer moet worden getoetst of de toezegging binnen de begrenzing van het partnerpensioen op basis van het oude pensioenstelsel blijft. Pas na volledige overgang van het pensioencontract naar nieuwe pensioenstelsel vervalt deze voorwaarde.
Uitkeringen uit een arbeidsongeschiktheidspensioen kunnen onder de werking van de Wtp in hoogte variëren, vooral bij pensioenfondsen. Wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid zijn altijd nog relevant, maar nieuw is dat ook de ontwikkeling van de levensverwachting, de behaalde sterfteresultaten of de behaalde beleggingsresultaten van invloed kunnen zijn. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat dan niet uit boven hetgeen naar maatschappelijke opvattingen redelijk is. Voorwaarde is wel dat er niet een arbeidsongeschiktheidspensioen wordt verzekerd waarvan de eerste uitkering al uitstijgt boven het laatstverdiende loon.
Praktische tips
Naast het aanpassingsmechanisme kan een ingegane arbeidsongeschiktheidsuitkering hoger of lager worden door een veranderende levensverwachting, sterfteresultaten en beleggingsresultaten. Dit hangt vooral af van de wijze waarop dit door een pensioenuitvoerder wordt uitgevoerd. Als er een keuze is voor een pensioenuitvoerder, dan is dit punt belangrijk om mee te nemen bij het nemen van die keuze.
De wijziging van het fiscale pensioenkader kan veroorzaken dat deelnemers minder pensioen opbouwen. Hiervoor mag binnen de pensioenregeling een compensatie worden aangeboden. Daartoe is het fiscaal maximum met 3% uitgebreid. De fiscaal maximale premie is op dit moment 30% van de pensioengrondslag. Afhankelijk van wat daadwerkelijk is toegezegd, wijzigt de ruimte voor compensatie:
- Als de pensioenregeling voorziet in een compensatie, dan mag dit maximum met 3% worden verhoogd als de toezegging een vlakke staffel van 30% behelst.
- Stel dat volgens het pensioenreglement de ingelegde premie voor ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum 25% bedraagt, dan mag de compensatiepremie maximaal 8% bedragen (33% minus 25%).
Het bedrag dat een individuele deelnemer uiteindelijk aan compensatie ontvangt binnen zijn pensioenregeling hoeft niet getoetst te worden. Het is aan sociale partners om de compensatie gericht in te zetten.
Praktische tips
Dat er geen toetsing plaatsvindt van het bedrag dat een individuele deelnemer aan compensatie ontvangt, biedt de mogelijkheid om maatwerkafspraken te maken. Bijvoorbeeld door de compensatiepremie niet vlak maar stijgend of dalend vast te stellen. Of door de compensatie toe te kennen over zowel het ouderdoms- als partnerpensioen. Hierdoor kan een individuele deelnemer meer dan 33% van de pensioengrondslag krijgen toebedeeld.
Tijdens die transitieperiode blijven op de pensioenregelingen die 30 juni 2023 al bestonden het oude fiscale pensioenkader van toepassing. In het nieuwe fiscale pensioenkader is op een andere wijze invulling gegeven aan de manier waarop een pensioentekort uit het verleden kan worden hersteld, namelijk via een reserveringsruimte voor de in een eerder jaar onbenutte fiscale premieruimte. Deze reserveringsruimte geldt alleen voor dienstjaren, waarin pensioenopbouw heeft plaatsgevonden op basis van het nieuwe fiscale pensioenkader. Gedurende de transitieperiode waarin nog pensioen wordt opgebouwd met toepassing van het oude fiscale pensioenkader mag nog inhaal of inkoop worden toegepast op basis van de systematiek van dat oude fiscale pensioenkader. Dit geldt voor alle dienstjaren, zowel van vóór als na de inwerkingtreding van de Wtp.
Zodra een pensioenregeling is aangepast aan het nieuwe fiscale pensioenkader is inhaal en inkoop van onbenutte fiscale ruimte niet meer mogelijk. Dan is een eventueel pensioentekort voor de dienstjaren vóór het inwerkingtreden van de Wtp niet meer in te halen of in te kopen.
Praktische tips
Heeft een deelnemer een groot pensioengat, veroorzaakt in de periode die vooraf ging aan 1 juli 2023? Dan is het interessant de mogelijkheden te onderzoeken van inhaal en inkoop van pensioen voordat de pensioenregeling is omgezet naar het nieuwe fiscale pensioenkader.
Als de pensioenregeling voorziet in een vlakke premie die lager is dan de fiscaal maximale premieruimte, kan de deelnemer vrijwillig pensioen aanvullen. Dit moet dan wel door de werkgever en de pensioenuitvoerder mogelijk worden gemaakt. Hoeveel pensioen maximaal kan worden aangevuld is ook afhankelijk van of de pensioenregeling een compensatieregeling kent. De aan een deelnemer toebedeelde compensatie heeft daar geen invloed op. De maximale bijspaarpremie is het verschil tussen de compensatiepremie afgetopt op 3% + het fiscaal maximale premiepercentage (nu 30%) en het in de pensioenregeling daadwerkelijk toegezegde percentage aan compensatiepremie + vast percentage voor de basisregeling.
Praktische tips
De mogelijkheid om pensioen aan te vullen wordt niet standaard aangeboden in pensioenregelingen, maar is voor deelnemers een aantrekkelijke optie om te overwegen als extra inkomen voor later nodig is. Check bij een verlenging, wijziging of nieuwe pensioenovereenkomst of deze optie is opgenomen. Zo nee, bespreek dan met de werkgever om dit alsnog toe te voegen. Zo ja, overweeg dan extra informatie te verstrekken richting deelnemers over de verschillen tussen pensioen aanvullen via de pensioenregeling, inleggen via een lijfrente in de derde pijler of geld apart zetten op een andere wijze.
De fiscale begrenzing van het partnerpensioen bij overlijden voor de pensioendatum is onder de Wtp maximaal 50% van het laatstgenoten pensioengevend loon. Het CAP heeft de vraag beantwoord of de hoogte van het partnerpensioen ook mag worden uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag. Dit is het pensioengevend loon verminderd met een AOW-franchise.
Het CAP stelt dat de hoogte van het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum ook mag worden uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag. Ook mag een deel van het loon als pensioengevend loon worden uitgesloten. Dit mag zolang er rekening wordt gehouden met de maximale begrenzing van 50% van het laatstgenoten pensioengevend loon.
Hierbij wordt wel opgemerkt dat er in de Wtp expliciet is gekozen voor een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum dat is gebaseerd op een percentage van het laatstgenoten pensioengevend loon door de volgende voordelen:
- eenvoudiger om te communiceren;
- sluit beter aan bij het te vervangen inkomen;
- vooral partners van werknemers met lagere inkomens hebben hier voordeel van.
Praktische tips
- Ga zorgvuldig om met het gebruik van een franchise voor het bepalen van de hoogte van het partnerpensioen, omdat hiermee de drie beschreven voordelen vervallen en het doel van de Wtp wordt genegeerd. Sociale partners moeten dit expliciet overeenkomen en bij voorkeur vastleggen waarom er wordt afgeweken van de bedoeling van de Wtp.
- Zoek vooraf een pensioenuitvoerder die bereid is om dit uit te voeren en leg vast wie controleert of het partnerpensioen binnen de maximale begrenzing van 50% van het laatstgenoten pensioengevend loon blijft.
Wil een werkgever de kosten van een persoonlijk pensioenadvies voor zijn rekening nemen voor zijn werknemers? Dan zijn deze kosten belast loon volgens een Kennisgroep van de Belastingdienst.
Betaalt een werkgever de kosten voor persoonlijk pensioenadvies voor de werknemer? Dan wordt die vergoeding belast als loon. Er is namelijk voldaan aan de voordeelseis, verstrekkingseis en causaliteitseis die hierbij geldt.
Zegt een werkgever toe dat een werknemer algemene voorlichting kan krijgen van een pensioenadviseur over de pensioenregeling via het arbeidsvoorwaardenpakket? En worden deze kosten door de werkgever aan de pensioenadviseur betaalt? Dan zijn dit zuivere werkgeverskosten en is geen sprake van belast loon.
Biedt de pensioenuitvoerder extra diensten aan de werknemers aan en worden hiervoor aan de werkgever kosten doorbelast vanuit een uitvoeringsovereenkomst? Dan zijn dit zuivere werkgeverskosten. Voor de werknemer vormt dit geen belast loon voor zover dit geen persoonlijk pensioenadvies is.
Praktische tips
- Worden pensioenuitvoerders vergeleken met elkaar op basis van prijs en voorwaarden? Betrek hierbij dan ook de manier waarop wordt omgegaan met keuzebegeleiding en eventuele andere diensten aan werknemers.
- Staat de werkgever open voor het aanbieden van professionele hulp aan werknemers bij het maken van pensioenkeuzes? Dan is het voor de werkgever, werknemer en pensioenadviseur interessant om afspraken te maken over algemene voorlichting over de pensioenregeling voor rekening van de werkgever. Hierdoor kan het persoonlijk pensioenadvies voor rekening van de werknemer of via belast loon wellicht overbodig worden of tegen lagere kosten worden aangeboden.
Het is nieuw dat zelfstandigen zich aan kunnen sluiten bij een pensioenregeling in de tweede pijler. De keuze hiervoor is vrijwillig.
Een pensioenuitvoerder is niet verplicht om een pensioenregeling aan te bieden aan zelfstandigen in de tweede pijler volgens de experimenteerwetgeving.
Gaat een pensioenuitvoerder een pensioenregeling uitvoeren voor zelfstandigen in de tweede pijler? Dan moet de pensioenuitvoerder hiervan een melding doen bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) door een meldplicht. Het ministerie van SZW geeft de melding vervolgens door aan de AFM en DNB. De pensioenuitvoerder moet rekening houden met de belangen van de zelfstandigen in de aangeboden pensioenregeling.
Bedrijfstakpensioenfondsen en ondernemingspensioenfondsen mogen alleen een pensioenregeling volgens de experimenteerwetgeving aanbieden aan zelfstandigen die werken binnen het bereik van het bedrijfstakpensioenfondsen of het ondernemingspensioenfonds. Het toetsmoment van de werkingssfeer is bij de start van de deelname van de zelfstandige aan de pensioenregeling.
Pensioenuitvoerders mogen zelfstandigen zelf benaderen om deel te nemen aan een pensioenregeling in de tweede pijler volgens de experimenteerwetgeving. De volgende voorwaarden gelden:
- De zelfstandige valt onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds.
- De zelfstandige is al bekend bij de pensioenuitvoerder als gewezen deelnemer.
De zelfstandige moet de volgende informatie krijgen voordat hij deelneemt aan een pensioenregeling in de tweede pijler:
- de hoogte van de premie;
- de uiteindelijke hoogte van de uitkering in een optimistisch, verwacht en pessimistisch scenario;
- het soort pensioencontract;
- de risico’s voor de zelfstandige;
- de kosten voor de zelfstandige, zoals de uitvoeringskosten per jaar;
- de afspraken over de verdeling van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve;
- het is niet mogelijk om de gestorte premie tussentijds op te nemen;
- de zelfstandige wordt gewezen op de fiscale gevolgen van deelname aan de pensioenregeling;
- de gevolgen van deelname aan het experiment; en
- de gevolgen van het einde van het experiment.
Bouwt een zelfstandige pensioen op via de tweede pijler? Dan gelden dezelfde voorwaarden om voor de omkeerregel in aanmerking te komen als voor werknemers.
Bouwt een zelfstandige pensioen op in de derde pijler? Dan gelden de gebruikelijke regels, zoals voor de berekening van de jaarruimte.
Wordt het experiment beëindigd door de wetgever, de pensioenuitvoerder of de zelfstandige? Dan blijft het opgebouwde pensioen staan bij de pensioenuitvoerder tot een uitkering mogelijk is volgens het pensioenreglement. Verder moet de zelfstandige informatie krijgen over onder andere:
- de gevolgen van de beëindiging;
- over afkoop als dat relevant is;
- over de keuzes die volgens het pensioenreglement mogelijk zijn, zoals vrijwillige voorzetting voor maximaal 10 jaar; en
- over de waardeoverdracht.
De nieuwe regels over keuzebegeleiding gelden ook voor pensioenuitvoerders die pensioen in de tweede pijler aanbieden aan zelfstandigen.
De experimenten mogen maximaal 5 jaar duren. Mogelijk wordt de experimenteerwetgeving hierna verlengd of structureel opgenomen in de wet.
Het experiment mag naast opbouw van pensioen ook een dekking voor overlijden en arbeidsongeschiktheid bevatten. Dan gelden dezelfde regels voor bijvoorbeeld het partnerpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen, zoals voorgesteld in de Wet toekomst pensioenen.
Tweede pijler | Derde pijler | |
---|---|---|
Solidariteitsreserve of risicodelingsreserve | Reserve kan verplicht worden gesteld. | Geen reserve mogelijk. |
Beleggingsbeleid | Voornamelijk collectief via een lifecycle. Volgens de regels in het pensioenreglement kan vrij beleggen een mogelijkheid zijn. | Volgens het fondsaanbod van de aanbieder van het product, vaak zelf te kiezen. |
Delen van beleggingsrisico, langlevenrisico en overlijdensrisico | Mogelijk via een collectieve afspraak. | Niet mogelijk. |
Duur uitkering | Levenslang. | Keuze levenslang of tijdelijk. |
Start uitkering | Volgens de regels in het pensioenreglement waarbij rekening gehouden moet worden met de regels over deeltijdpensioen. | Volgens de regels in de productvoorwaarden waarbij rekening gehouden moet worden met de regels over de overbruggingslijfrente en tijdelijke oudedagslijfrente. |
Uiterlijke ingang uitkering | 5 jaar na AOW-datum. | 5 jaar na AOW-datum. |
Verzekeringen bij overlijden en arbeidsongeschiktheid | Verzekeringen zijn meestal gekoppeld aan de pensioenregeling, afhankelijk van de pensioenregeling. | Verzekeringen zijn mogelijk gekoppeld aan het product, afhankelijk van de productvoorwaarden. |
Fiscaliteit inleg en uitkering | Inleg aftrekbaar van de loonbelasting via de omkeerregel als wordt voldaan aan de regels, zoals ook voor werknemers gelden. | Inleg aftrekbaar van de inkomstenbelasting via de omkeerregel voor zover er jaarruimte en reserveringsruimte aanwezig is. |
Volledige afkoopmogelijkheid | Afhankelijk van de hoogte van de opbouw en alleen op initiatief van de pensioenuitvoerder. | Afhankelijk van de hoogte van de opbouw en bij arbeidsongeschiktheid zonder en anders met revisierente, op eigen initiatief. |
Bedrag ineens tot 10% van de opgebouwde waarde | Mogelijk op eigen initiatief. | Mogelijk op eigen initiatief. |
Een zelfstandige is niet verplicht om advies in te winnen bij een adviseur als de zelfstandige wil meedoen aan een pensioenregeling in de tweede pijler. De vraag is wel of pensioenuitvoerders gaan toestaan dat deelname mogelijk is via execution only. Wil een zelfstandige wel advies? Breng dan alle mogelijkheden voor de zelfstandige in beeld. Denk hierbij aan de mogelijkheden in de tweede en derde pijler. Breng ook de fiscale verschillen en gevolgen goed in beeld voor de zelfstandige.
Ligt het marginale belastingtarief over het inkomen van de zelfstandige tijdens de werkfase lager dan tijdens de uitkeringsfase? Dan is het fiscaal niet aantrekkelijk om deel te nemen aan een pensioenregeling in de tweede pijler of een lijfrente in de derde pijler, waarbij de inleg van de belasting wordt afgetrokken. Dan wordt namelijk de uitkering zwaarder belast. Overweeg dan een andere mogelijkheid in de nettosfeer, zoals beleggen of een nettolijfrente.
Een medische keuring is niet toegestaan voor deelname aan een tweede pijlerpensioen. Heeft een klant een medisch dossier? Dan kan het aantrekkelijk zijn om aan te sluiten bij de experimenteerwetgeving. Collectieve risico’s worden namelijk gedeeld.
Heeft een zelfstandige meerdere opdrachtgevers en zou de zelfstandige zich daardoor kunnen aansluiten bij meerdere pensioenregelingen in de tweede pijler? Dan mag de zelfstandige zich naar verhouding van zijn pensioengevend inkomen aansluiten bij meerdere pensioenregelingen. Een zelfstandige moet zelf voorkomen dat hij meer opbouwt dan fiscaal mag.
De volgende tips gelden voor als de experimenteerwetgeving is afgelopen:
- De zelfstandige moet zelf duidelijk laten weten dat hij akkoord gaat met de aangeboden pensioenregeling in de tweede pijler. Dit kan bijvoorbeeld door het rekeningnummer door te geven waarvan de pensioenpremie afgeschreven mag worden.
- Is de opbouw van het kleine pensioen gestopt na afloop van de experimenteerwetgeving? En heeft een pensioenuitvoerder één keer geprobeerd om een waardeoverdracht te doen van een klein pensioen zonder dat dit is gelukt? Dan mag de pensioenuitvoerder het kleine pensioen afkopen en de uitkering ineens overmaken.
- De zelfstandige mag een verzoek tot waardeoverdracht indienen bij de pensioenuitvoerder na afloop van de experimenteerwetgeving. De pensioenuitvoerder moet het pensioen dan overdragen naar een pensioenuitvoerder waar de zelfstandige eerder pensioen heeft opgebouwd. Is de zelfstandige in loondienst gegaan? Dan mag het pensioen ook overgedragen worden naar de nieuwe pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever.
- De zelfstandige mag vragen of de waarde wordt overgedragen naar een pensioenproduct in de derde pijler na afloop van de experimenteerwetgeving.
Er zijn twee websites live met informatie over het nieuwe pensioenstelsel. De eerste website is bedoeld voor professionals: werkenaanonspensioen.nl. De tweede website is bedoeld voor consumenten: pensioenduidelijkheid.nl.
De brutobedragen voor de basispensioenregeling en de nettobedragen voor de vrijwillige nettopensioenregeling moeten nog steeds gescheiden blijven in de administratie van pensioenuitvoerders. Het is alleen mogelijk om deel te nemen aan de nettopensioenregeling als de persoon ook deelneemt aan de basispensioenregeling.
Door het nieuwe pensioenstelsel wijzigen de volgende voorwaarden voor het aanbieden van een nettopensioenregeling:
- De inrichting van het nettopensioen moet inhoudelijk aansluiten bij de basispensioenregeling. Heeft de basispensioenregeling een solidariteitsreserve? Dan moet de nettopensioenregeling ook een solidariteitsreserve hebben met dezelfde regels.
- Heeft de basispensioenregeling geen risicodelingsreserve? Dan moet de werkgever 10% bijdragen aan de vrijwillige pensioenvoorziening, zodat de nettopensioenregeling voldoende collectiviteit en solidariteit toevoegt.
Wil een werkgever een nettopensioenregeling aanbieden bovenop de flexibele premieregeling zonder risicodelingsreserve? Dan moet de werkgever dus 10% bijdragen aan de vrijwillige pensioenvoorziening. Wijs werkgevers hierop.
De pensioenuitvoerder moet de deelnemer op tijd informeren over de keuzemogelijkheid voor een vaste of variabele pensioenuitkering op het voorlopig keuzemoment. De pensioenuitvoerder kan dan rekening houden met de beleggingen door de keuze van de deelnemer.
De deelnemer moet onder andere over de volgende onderdelen geïnformeerd worden:
- wat de keuze betekent;
- wat de gevolgen zijn van de keuze, zoals voor de risicodelingsreserve als deze aanwezig is;
- welke risico’s gelden;
- het te bereiken pensioen in een optimistisch, verwacht en pessimistisch scenario;
- de volatiliteit bij een variabele pensioenuitkering;
- of shoprecht aangeboden wordt; en
- of het mogelijk is om offertes op te vragen bij andere pensioenuitvoerders.
Biedt de pensioenuitvoerder een deels vaste en een deels variabele uitkering aan? Dan moet de pensioenuitvoerder de hoogte van de uitkering laten zien in het meest gunstige scenario voor de deelnemer. De hoogte van de uitkering moet aansluiten bij de risicohouding van de deelnemer.
Heeft de deelnemer een premie-uitkeringsovereenkomst? Dan gelden dezelfde informatieverplichtingen als bij andere pensioenuitkeringen. Ook moet de deelnemer informatie krijgen of er moet een vaste pensioenuitkering worden aangeboden.
Wijzigt er iets in de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve wat van invloed is op de uitkering van de deelnemer? Dan informeert de pensioenuitvoerder de deelnemer hierover periodiek.
De pensioenuitvoerder moet op zijn website informatie geven over het beleggingsbeleid en de beleggingsresultaten.
Voldoet een vereniging van pensioengerechtigden of van gewezen deelnemers aan de voorwaarden uit de wet? Dan heeft deze vereniging hoorrecht. Dit betekent dat de vereniging mag reageren op het transitieplan. De vereniging moet zichzelf aanmelden bij de pensioenuitvoerder om gebruik te kunnen maken van het hoorrecht.
Kiest een klant voor een variabele pensioenuitkering? Bespreek dan goed de volatiliteit in de uitkeringsfase. Beoordeel of de klant een verlaging van de pensioenuitkering kan dragen.
De Wet toezeggingen pensioenonderwerpen is in internetconsultatie gegaan. In dit wetsvoorstel is zowel de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen geregeld als een uniformering van het kindbegrip. Ook wordt een verruiming voorgesteld van het overgangsrecht bij arbeidsongeschiktheid. Verder wordt er een versoepeling voorgesteld voor de informatie over pensioen op de loonstrook. De wetswijziging gaat in op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Een gewezen deelnemer krijgt de mogelijkheid om naast het partnerpensioen ook het wezenpensioen vrijwillig voort te zetten aan het einde van de uitloopperiode.
De premie voor vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen en of wezenpensioen wordt betaald vanuit het persoonlijk pensioenvermogen. Dit kapitaal is bestemd om op de pensioendatum ouderdomspensioen en partnerpensioen aan te kopen. De verhouding tussen aan te kopen ouderdomspensioen en partnerpensioen wijzigt niet. De onttrekking van de premies voor de vrijwillige voortzetting heeft wel invloed op de omvang van het op te bouwen pensioenvermogen en daarmee op de omvang van het aan te kopen ouderdomspensioen en partnerpensioen. Omdat er gevolgen zijn voor het partnerpensioen zal ook de partner schriftelijk toestemming moeten verlenen voor een vrijwillige voortzetting.
Heeft de gewezen deelnemer gekozen voor vrijwillige voortzetting? Dan moet de deelnemer ieder jaar worden geïnformeerd over de gevolgen van de vrijwillige voortzetting door de pensioenuitvoerder.
De maximale looptijd van de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen wordt gelijk aan de maximale looptijd van de vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen. Zowel het wezenpensioen als het partnerpensioen kunnen afzonderlijk worden voortgezet. Een gewezen deelnemer met kinderen maar zonder partner zal alleen kiezen voor vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen. Heeft een gewezen deelnemer een partner en kinderen? Hij kan ervoor kiezen om of alleen het partnerpensioen of alleen het wezenpensioen voort te zetten. Het niet voortzetten van een vrijwillige dekking is ook mogelijk.
Onderdeel | Beschrijving |
---|---|
Keuzemogelijkheid | Voortzetten risicodekking voor wezenpensioen en of partnerpensioen. Voorwaarde is dat er na het einde van de deelneming geen nieuw dienstverband wordt aangegaan. |
Duur voortzetting | 15 jaar of langer, maar alleen als dit is afgesproken in pensioenregeling. |
Financiering | Vanuit eigen pensioenvermogen bestemd voor ouderdomspensioen en partnerpensioen. |
Vrijwillige voortzetting | Tot maximale duur of tot eerder stoppen om bepaalde redenen. |
Voorbeelden van redenen voor stoppen |
|
Naast het partnerbegrip is ook het kindbegrip verduidelijkt. Er geldt daardoor één wezenbegrip voor alle pensioenregelingen in het nieuwe pensioenstelsel. Een wees is:
- een eigen kind;
- een stiefkind: en
- een pleegkind.
Bij de juridische ouder of ouders is het kind:
- een kind dat is geboren uit de deelnemer of een kind dat is geboren tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap van de deelnemer;
- een kind dat is erkend door de deelnemer;
- een kind waarbij het ouderschap van de deelnemer door de rechter is vastgesteld;
- een kind dat door de deelnemer is geadopteerd; of
- een kind dat wordt geboren binnen 306 dagen na overlijden van de deelnemer.
Praktische tip
Een kind is juridisch gezien het kind van de deelnemer wanneer het door geboorte, huwelijk, erkenning, rechterlijke vaststelling of adoptie aan hem of haar verbonden is.
Is sprake van een scheiding of van een samengesteld gezin? Dan geldt de volgende definitie van een stiefkind:
- Een kind van de partner dat niet een eigen kind is. Het kind wordt wel als eigen kind opgevoed en onderhouden.
In de volgende situaties is sprake van een stiefkind:
- Het kind van de partner staat ingeschreven op hetzelfde adres als de gewezen deelnemer of deelnemer.
- Er is een co-ouderschapsregeling tussen de juridische ouders.
- Het kind staat niet ingeschreven op het adres van de deelnemer of gewezen deelnemer en ook niet op het adres van de gescheiden juridische ouder, bijvoorbeeld omdat het kind uitwonend is voor studie of werk.
- Een kind van gescheiden ouders of beëindigd partnerschap na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar, waarbij de deelnemer of gewezen deelnemer of partner aantoonbaar bijdraagt in het levensonderhoud van het kind voor een bedrag hoger dan € 512,- (2024) per kwartaal.
De beoordeling of sprake is van een stiefkind vindt vervolgens plaats aan de hand van de volgende voorwaarden:
Stap | Voorwaarde | Resultaat |
---|---|---|
1. Partnerkwalificatie | De juridische ouder moet als partner gekwalificeerd zijn.* | Gekwalificeerd? Ga naar stap 2. |
2. Kinddefinitie | Vervolgens beoordelen of het kind voldoet aan de stiefkind-definitie | Voldaan? Dan komt het kind in aanmerking voor een wezenpensioen. |
* De juridische ouder wordt partner door een huwelijk of geregistreerd partnerschap met de ouder van het stiefkind, of door een gezamenlijke huishouding met de ouder van het stiefkind waarbij er een onderhoudsplicht is vastgelegd in een samenlevingscontract.
In de volgende tabel wordt duidelijk of recht is op een wezenpensioen bij wel of geen onderhoudsplicht vanuit een samenlevingscontract:
Situatie | Uitwerking situatie | Recht op wezenpensioen |
---|---|---|
Gezamenlijke huishouding met onderhoudsplicht voor het stiefkind |
|
Ja, er wordt een ouder-kindrelatie verondersteld. |
Gezamenlijke huishouding zonder onderhoudsplicht voor het stiefkind |
|
Niet standaard. Financiële bijdrage moet worden aangetoond. Wel recht op wezenpensioen:
Uitwonend
|
Praktische tip
Bij scheiding of samengesteld gezin is een stiefkind het kind van de partner dat niet eigen is, maar wel als eigen kind wordt opgevoed en onderhouden, en voldoet aan specifieke voorwaarden voor een wezenpensioen.
In de volgende tabel wordt duidelijk of recht is op een wezenpensioen bij het overlijden van de deelnemer of de partner die als pleegouder is aangemerkt:
Wel recht op wezenpensioen | Geen recht op wezenpensioen |
---|---|
Pleegkind jonger dan 18 jaar: pleegouders ontvangen kinderbijslag | Pleegkind waarvoor pleegvergoeding wordt ontvangen. |
Pleegkind ouder dan 18 jaar: pleegouders ontvingen kinderbijslag en pleegouder draagt meer dan € 512,- per kwartaal bij aan levensonderhoud en kan dit aantonen. | Pleegkind waarvoor pleegvergoeding werd ontvangen. |
Praktische tip
In bovenstaande tabel maakt het niet uit of het pleegkind thuiswonend of uitwonend is. In beide gevallen gelden dezelfde voorwaarden.
Voldeed een kind voorafgaande aan het nieuwe pensioenstelsel aan de voorwaarden van een kind van de deelnemer? Dan heeft dit kind overgangsrecht. Ontving een kind eerst geen wezenpensioen onder het oude pensioenstelsel, maar wel vanuit het nieuwe pensioenstelsel? Dan ontvangt het kind het wezenpensioen niet met terugwerkende kracht over de periode in het oude pensioenstelsel.
Praktische tips
- Heeft een gewezen deelnemer geen partner, maar wel kinderen? Dan kan de gewezen deelnemer ervoor kiezen om alleen het wezenpensioen vrijwillig voort te zetten. Heeft een gewezen deelnemer wel een partner, maar geen kinderen? Dan kan de gewezen deelnemer ervoor kiezen om alleen het partnerpensioen vrijwillig voort te zetten.
- Een kind valt onder de definitie van eigen kind als het kind wordt geboren binnen 306 dagen na het overlijden van de deelnemer. Een kind is ook een eigen kind bij kunstmatige donorbevruchting als het overlijden van de deelnemer plaatsvindt na de kunstmatige donorbevruchting, maar voor de geboorte van het kind.
- Een stiefkind kan ook recht hebben op een wezenpensioen.
De minister wil verder het overgangsrecht voor zieke werknemers uitbreiden met een pensioenregeling bij een verzekeraar of bij een gesloten pensioenfonds. Alle gesloten pensioenfondsen krijgen de mogelijkheid om de premievrije opbouw van pensioenaanspraken vanuit de uitkeringsovereenkomst voort te zetten. Zij hoeven hierdoor geen nieuwe premieovereenkomst af te sluiten. Het maakt hierbij niet uit of de onderneming van de werkgever wel of niet meer bestaat. Een algemeen pensioenfonds mag hiervan ook gebruikmaken bij een collectiviteitskring.
De volgende voorwaarden gelden:
- Het pensioenfonds doet geen collectieve waardeoverdracht.
- Kiest het gesloten pensioenfonds na de transitiefase voor wel of niet voor liquidatie overdracht naar een andere pensioenuitvoerder? Dan mag ook de premievrije opbouw van pensioenaanspraken vanuit de uitkeringsovereenkomst blijven bestaan.
Is een werknemer in dienst bij de werkgever en op het moment van de overstap naar het nieuwe stelsel ziek? En wordt de premieregeling in het nieuwe stelsel uitgevoerd door een andere verzekeraar en wordt deze werknemer op een later moment arbeidsongeschikt verklaard? Dan geldt een verruiming van het overgangsrecht. Het moment waarop de werknemer ziek is, wordt bepalend voor de vraag welke verzekeraar de premiebetaling voor pensioenopbouw moet voortzetten. Dit valt dus onder het uitlooprisico van de verzekeraar van voor de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel, waardoor ook voor deze zieke werknemer de pensioenregeling gehandhaafd blijft.
Op de loonstrook hoeft alleen aangegeven te worden of er een pensioenregeling aanwezig is. Er hoeft dus niet langer te worden aangegeven dat er voor een werknemer pensioen wordt opgebouwd. Soms is er namelijk wel een pensioenregeling aanwezig, maar is de franchise hoger dan het pensioengevend inkomen. Ook is in de salarisadministratie niet altijd zichtbaar wanneer een deelnemer pensioen opbouwt. Deze situatie doet zich voor als de premie volledig door de werkgever wordt betaald.
Het wetsvoorstel Verlenging transitieperiode staat online voor advies. Het wetsvoorstel regelt dat de uiterlijke transitiedatum kan worden bepaald door een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Dit geeft de mogelijkheid om de data indien nodig in de toekomst makkelijker te wijzigen. Vanuit de AMvB wordt de uiterlijke transitiedatum van 1 januari 2027 opgeschoven naar 1 januari 2028. Het is nog niet bekend wanneer de wijziging ingaat. Naast deze datum, kunnen meerdere data in de toekomst met een AMvB worden gewijzigd.
Dit wetsvoorstel heeft twee doelen:
- Een zorgvuldige transitie
De transitieperiode wordt met 1 jaar verlengd. Dit geeft uitvoerende partijen meer tijd om hun taken te spreiden en de overgang zorgvuldiger te laten verlopen. - Op tijd ingrijpen mogelijk maken
De regering wil tijdig kunnen ingrijpen als de pensioentransitie meer tijd nodig blijkt te hebben dan nu is voorzien. Dit kan door de verschillende transitiedata te verplaatsen van de wetten naar een AMvB. Hierdoor kan de wetgevingsprocedure sneller worden doorlopen als blijkt dat het extra jaar onvoldoende is om de transitie zorgvuldig te doorlopen.
De keuze voor een AMvB is gemaakt om de volgende redenen:
- Snellere aanpassing
De wetgevingsprocedure voor een AMvB is korter dan voor een wet. Dit betekent dat er sneller kan worden ingegrepen als dat nodig is. - Actuele ontwikkelingen
Met een AMvB kan beter worden ingespeeld op actuele ontwikkelingen in de transitie. - Betrokkenheid parlement
Beide Kamers blijven betrokken bij de besluitvorming door een voorhangprocedure. Het doel hiervan is om het proces zorgvuldig te blijven doorlopen. Zorgvuldigheid is belangrijk, omdat er geen wetswijziging meer nodig is straks voor het aanpassen van een aantal transitiedata.
De wijziging heeft geen gevolgen voor de tussenliggende mijlpalen, zoals de uiterste datum voor het definitieve transitieplan,1 januari 2025, en het implementatieplan voor pensioenfondsen,1 juli 2025. Alleen de implementatiefase wordt met 1 jaar verlengd. De einddatum van de transitieperiode wijzigt van 1 januari 2027 naar 1 januari 2028.
De tussenliggende mijlpaal voor verzekeraars en PPI’s wordt wel verlengd. Deze wijzigt van 1 oktober 2026 naar 1 oktober 2027. Op deze datum moeten werkgevers een ondertekende offerte hebben ingediend bij hun verzekeraar of PPI. Ook moet uiterlijk op deze datum het transitieplan worden verstrekt aan de verzekeraar of PPI en het implementatieplan ingediend bij de toezichthouder.
Praktische tips
- Pensioenfondsen hielden al rekening met de datum van 1 januari 2028. Een aantal pensioenfondsen maakt op dat moment pas de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel.
- De regeringscommissaris pensioenen heeft geadviseerd om de datum van 1 januari 2028 niet te verplaatsen. Vanuit de praktijk zijn er geen signalen gekomen dat deze datum niet haalbaar is.
- Kiest een pensioenfonds ervoor om niet in te varen? Dan moet dit pensioenfonds ook een nieuw pensioencontract afsluiten dat voldoet aan de Wtp voor de pensioenopbouw vanaf 1 januari 2028.
Het wetsvoorstel verduidelijkt dat de einddatum van de compensatieperiode ook kan worden bepaald vanuit een AMvB. De compensatieperiode wordt alleen niet verlengd door de wet. Deze blijft daarmee staan op 1 januari 2037.
Praktische tips
- De maximale compensatieperiode is 13,5 jaar gemeten vanaf 1 juli 2023 tot 1 januari 2037.
- Sociale partners kunnen kiezen voor een compensatieperiode die eerder eindigt dan 1 januari 2037.
Er zijn nog twee bepalingen gekoppeld aan de einddatum van 1 januari 2037 die in de toekomst kunnen worden gewijzigd met lagere regelgeving dan met een wetsvoorstel:
De omvang van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve mag vanaf 1 januari 2037 maximaal 15% van het vermogen zijn. Tot die datum mag de omvang van deze reserves groter zijn dan 15%. Deze datum wijzigt niet door dit wetsvoorstel.
De premiegrens wordt pas na 1 januari 2037 aangepast. Tussentijdse aanpassing is alleen mogelijk bij grote schokken, dus bij meer dan 5%-punt stijging of daling. Deze datum voor aanpassing van de premiegrens kan ook worden gewijzigd met lagere regelgeving. Met dit wetsvoorstel wordt ook deze datum niet aangepast.
Praktische tip
De einddatum compensatie van 1 januari 2037 wordt niet gewijzigd, maar mocht deze datum wel wijzigen in de toekomst, dan heeft dit ook gevolgen voor deze twee bepalingen.
Onderdeel Pensioenwet | Onderdeel | Huidige tijdslijn in wet | Nieuwe tijdslijn te bepalen door |
---|---|---|---|
150f, eerste lid, onderdeel b | Einddatum compensatieperiode | 31 december 2036 | AMvB |
150n, negende lid | Beperking solidariteitsreserve en risicodelingsreserve | 1 januari 2037 | AMvB |
150p, derde lid | Financieel overbruggingsplan tijdens transitie | 1 januari 2027 | AMvB |
220e, eerste lid | Overgangsrecht progressieve premie | 31 december 2026 | AMvB |
220g, eerste lid | Overgangsrecht nabestaandenpensioen | 1 januari 2027 | AMvB |
220ha, tweede lid | Overgangsrecht premievrije voorzetting verzekeraar | 31 december 2028 | AMvB |
220i, eerste lid | Overgangsrecht Wtp | 1 januari 2027 | AMvB |
Onderdeel wet LB | Onderdeel | Huidige tijdslijn in wet | Nieuwe tijdslijn te bepalen door |
---|---|---|---|
18a zesde lid | Percentage van 30% voor tweedepijlerpensioen | 1 januari 2037 | AMvB |
Onderdeel | Onderdeel | Huidige tijdslijn in wet | Nieuwe tijdslijn te bepalen door |
---|---|---|---|
39a | Overgangsrecht bedrijfstakpensioenfonds | 1 januari 2027 | AMvB |
Het ontwerpbesluit gelijke aanpassingen met spreiden in de solidaire premieregeling heeft online gestaan voor advies. Uit het besluit blijkt dat deze mogelijkheid is ingegaan sinds 12 juli 2024.
Het nieuwe besluit maakt het mogelijk voor pensioenfondsen in de solidaire premieregeling om in de uitkeringsfase collectief te spreiden en gelijke aanpassingen op de uitkeringen door te voeren. Het doel hiervan is een stabielere variabele pensioenuitkering voor gepensioneerden.
De volgende wijzigingen gelden door het besluit:
- Gelijke aanpassing voor iedereen
Alle pensioengerechtigden binnen de regeling krijgen hetzelfde percentage verhoging of verlaging van hun uitkering. - Duidelijke communicatie
Pensioenfondsen kunnen daardoor duidelijk communiceren over de aanpassing van de uitkeringen. - Meer inzicht voor (gewezen) deelnemers
Pensioenfondsen worden verplicht om (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden te informeren over wat gelijke aanpassingen met spreiden inhoudt en wat de gevolgen daarvan zijn op de uitkering. Deze wijziging heeft als doel om (gewezen) deelnemers beter voor te bereiden op hun pensioen en om meer duidelijkheid en inzicht te geven over de uitkering.
Ondanks de gelijke aanpassingen, blijft er sprake van een persoonlijk vermogen voor de pensioenuitkering. Dit vermogen wordt opgebouwd tijdens de opbouw- en uitkeringsfase en bepaalt mede de hoogte van de uitkering.
Het vermogen voor de pensioenuitkering bestaat hierdoor uit twee delen:
- Uitkeringsvermogen
Dit is het vermogen waaruit de variabele pensioenuitkering wordt betaald. Dit vermogen kan nooit negatief worden. - Spreidingsvermogen
Dit vermogen bestaat uit het resultaat dat nog niet is verwerkt in de pensioenuitkering. Dit vermogen is een reservering die op een later moment alsnog wordt toegevoegd aan het uitkeringsvermogen en daarmee verwerkt in de variabele pensioenuitkering. Dit vermogen kan wel negatief worden.
Het volgende stappenplan geldt:
- Stap 1
Stel het totale beschermingsrendement en overrendement vast voor de uitkeringsgerechtigden waarvoor spreiden met gelijke aanpassingen geldt. - Stap 2
Stel de hoogte vast van het beschermingsrendement tegen het renterisico en de ontwikkeling van de levensverwachting. Deel dit rendement toe aan het uitkeringsvermogen. - Stap 3
Het saldo van stap 1 en stap 2 gaat naar het collectieve spreidingsvermogen. Uit dit collectief spreidingvermogen wordt het persoonlijk aandeel van iedere uitkeringsgerechtigde berekend. Deze toedeling per pensioengerechtigde is onvoorwaardelijk en kan zorgen voor een beperkte herverdeling tussen gepensioneerden. - Stap 4
Voor het resultaat uit stap 3 wordt vastgelegd hoe dit wordt verwerkt in het uitkeringsvermogen binnen de maximale spreidingsperiode van 10 jaar. Een toevoegingen of onttrekkingen aan het uitkeringsvermogen zal leiden tot een stijging of een daling van de variabele uitkering.
Er zijn twee manieren om het spreidingsvermogen te verwerken in het uitkeringsvermogen binnen maximaal 10 jaar:
- In gelijke stappen. Dit wordt ook wel lineair of dakpansgewijs genoemd. Of
- In afnemende mate. Dit wordt ook wel asymptotisch of geheugenloos genoemd).
De volgende voorwaarden gelden bij de verwerking:
- Meer dan de helft van de resultaten moet in de eerste helft van de gekozen spreidingsperiode worden verwerkt.
- Is sprake van een positief overrendement? Dan mag dit niet zorgen voor een verhoging in de eerste jaren en een verlaging aan het einde van de spreidingsperiode.
Praktische tips
Het moet vooraf duidelijk of en wanneer de solidariteitsreserve ingezet kan worden bij gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase.
Voor pensioenuitkering bestemd vermogen
Het voor pensioenuitkering bestemd vermogen van een deelnemer is € 120.000,-.
Het totaal aanwezige spreidingsvermogen is € 1.200.000,- en het totale uitkeringsvermogen is € 10.800.000,-.
De verhouding is daarmee 10% spreidingsvermogen en 90% uitkeringsvermogen.
Bij pensionering wordt het persoonlijk pensioenvermogen verdeeld in een persoonlijk aandeel in het spreidingsvermogen en het uitkeringsvermogen. Deze verdeling mag worden bepaald op basis van de verhouding van het totale spreidingsvermogen (mogelijk negatief) en uitkeringsvermogen van het pensioenfonds. Het uiteindelijke uitkeringsvermogen bij pensionering bepaalt de pensioenuitkering van de pensioengerechtigde.
Uitgewerkt is dit:
- Persoonlijk aandeel spreidingsvermogen: € 12.000,-.
- Persoonlijk aandeel uitkeringsvermogen: € 108.000,-. Uit dit vermogen wordt de pensioenuitkering betaald.
Vanaf 5 jaar voor de pensioendatum krijgt de deelnemer informatie over:
Onderwerp | Uitleg |
---|---|
Gelijke aanpassingen met spreiden | Of gelijke aanpassingen met spreiden geldt binnen de pensioenregeling in de uitkeringsfase. |
Uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen | Uitleg over de verdeling in uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen. |
Verloop van de pensioenuitkeringen | De gevolgen van bovenstaande informatie en informatie over de vraag of het pensioen gaat dalen, stijgen of gelijk zal blijven. Ook de pensioenregeling en de solidariteitsreserve moet hierin worden meegenomen. |
Pensioenuitvoerders moeten aangeven hoe zij verwachten dat de pensioenuitkering gaat verlopen:
Onderwerp | Uitleg |
---|---|
Informatie over gelijke aanpassingen met spreiden | Uitleg over hoe aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase worden toegepast. |
Informatie over verdeling pensioengeld | Uitleg over hoe de verdeling van pensioengeld in uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen wordt bepaald. |
Concrete gevolgen van verdeling op pensioendatum | Informatie over welk bedrag de gepensioneerde ontvangt en hoe de verdeling de hoogte van de pensioenuitkering beïnvloedt. |
Het concrete verloop van de pensioenuitkeringen | Informatie over het verloop van pensioenuitkeringen in percentages en mogelijk ook in bedragen, met voorspellingen of de uitkering zal stijgen, dalen of gelijk blijft. |
De mogelijkheid van opvragen van gedetailleerde informatie | Mogelijkheid om informatie op te vragen over uitkeringsvermogen, spreidingsvermogen en toekomstige pensioenuitkeringen. |
Gepensioneerden krijgen ieder jaar informatie over de uitkering van het afgelopen jaar en informatie over de uitkering voor het komende jaar:
Onderwerp | Uitleg |
---|---|
Informatie over gelijke aanpassingen met spreiden | Uitleg over hoe aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase worden toegepast. |
Het concrete verloop van de pensioenuitkeringen | Informatie over hoe de pensioenuitkering in de toekomst zal verlopen in percentages en mogelijk ook in bedragen, met voorspelling of de uitkering zal stijgen, dalen of gelijk blijft. |
De mogelijkheid van opvragen van gedetailleerde informatie | Mogelijkheid om informatie op te vragen over uitkeringsvermogen, spreidingsvermogen en toekomstige pensioenuitkeringen. |
De gepensioneerde kan op verzoek de volgende informatie opvragen bij de pensioenuitvoerder:
Onderwerp | Uitleg |
---|---|
Financiële resultaten | Informatie over financiële resultaten die in de afgelopen 5 jaar zijn verwerkt en toegekend.* |
Aanpassingen pensioenuitkering | Uitleg over hoe de pensioenuitkeringen zijn aangepast door de verwerkte en toegekende financiële resultaten in de afgelopen 5 jaar.* |
Hoogte van uitkerings- en spreidingsvermogen | Informatie over de hoogte van het uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen in het jaar van het verzoek.** |
Toekomstige pensioenuitkeringen | Informatie over het verloop van toekomstige pensioenuitkeringen tijdens de spreidingsperiode. |
* behalve als de spreidingsperiode langer is, dan geldt die periode.
**de hoogte mag als percentage worden weergegeven.
Praktische tips
Vraagt een gepensioneerde informatie hierover op? Dan is de pensioenuitvoerder verplicht om mee te werken aan dit informatieverzoek.
De pensioenuitvoerder laat eerst de getallen uit het verleden zien:
Jaar | Aanpassing | Percentage | Verhoging/Verlaging van | Nieuwe uitkering |
---|---|---|---|---|
4 jaar terug | € 40,- | 2,6% | € 1.500,- naar € 1.540,- | € 1.540,- |
3 jaar terug | € 24,- | 1,5% | € 1.540,- naar € 1.564,- | € 1.564,- |
2 jaar terug | – € 45,- | -3,0% | € 1.564,- naar € 1.519,- | € 1.519,- |
Vorig jaar | € 16,- | 1,0% | € 1.519,- naar € 1.535,- | € 1.535,- |
Dit jaar | € 25,- | 1,6% | € 1.535,- naar € 1.560,- | € 1.560,- |
Daarnaast doet de pensioenuitvoerder een opgave van de toekomstverwachtingen:
Jaar | Verwachte aanpassing | Verwacht percentage |
---|---|---|
Volgend jaar | Verhoging | 2,6% |
Na 2 jaar | Verhoging | 0,8% |
Na 3 jaar | Verlaging | -0,3% |
Praktische tips
- Het is mogelijk om een projectierendement te gebruiken dat lager is dan de risicovrije rente. Het gevolg daarvan is een lagere pensioenuitkering bij de start van de pensioenuitkering, maar meer kans op verhoging van de pensioenuitkering in de jaren daarna. Het projectierendement is maximaal de risicovrije rente.
- Het gevolg van deze wetswijziging is dat de variabele pensioenuitkering dankzij het spreiden stabieler wordt. De resultaten worden wel vertraagd verwerkt in de uitkering, waardoor de uitkering minder direct is gekoppeld aan de economie. Dit betekent dat de aanpassing van de uitkering niet direct de inflatie kan volgen bijvoorbeeld.
- Bestuurders van pensioenfondsen en uitvoerders kiezen welke optie zij passend vinden bij hun deelnemers. De gekozen spreidingsmethode moet passen bij de risicohouding, het beleid en de doelen van de uitvoerder. De gekozen spreidingsmethode geldt voor minimaal 5 jaar. Hiervan afwijken is bijvoorbeeld mogelijk bij een verandering in de risicohouding of bij liquidatie van het pensioenfonds. Maakt het fonds gebruik van deze mogelijkheid? Dan moeten zij dit onderbouwen en ook minimale en maximale grenzen afspreken voor het spreidingsvermogen.
Stichting Pensioenregister kan pensioengegevens van een deelnemer delen met de pensioenuitvoerder sinds 1 juli 2024. De pensioenuitvoerder krijgt daarmee inzicht in de pensioenaanspraken die een deelnemer heeft opgebouwd bij andere pensioenuitvoerders. Ook ontvangt de pensioenuitvoerder hiermee alle relevante informatie van de Sociale Verzekeringsbank over de AOW van de deelnemer. Hierdoor kan de pensioenuitvoerder betere keuzebegeleiding bieden, omdat er nu een completer beeld ontstaat van alle pensioenaanspraken van de deelnemer.
Stichting Pensioenregister kan deze gegevens alleen delen op verzoek van de deelnemer. De verstrekking van de gegevens verloopt via een Application Programming Interface (API).
Het gaat om de volgende gegevens:
- De gegevens over de pensioenaanspraken en pensioenrechten, inclusief de verwachte hoogte van het te bereiken pensioen.
- De gegevens over het ouderdomspensioen in een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en in een optimistisch scenario.
- De gegevens over de pensioenuitvoerders waarbij pensioen wordt opgebouwd of is opgebouwd.
- De gegevens over de aanspraken op AOW.
De volgende gegevens zijn in te zien voor de deelnemer bij Stichting Pensioenregister:
Onderdeel | Zichtbare gegevens |
---|---|
Per pensioenuitvoerder het OP |
|
AOW |
|
Partnerpensioen |
|
Wezenpensioen |
|
*bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
**De standaard is dat het verzekerde wezenpensioen een vast bedrag per kind bedraagt in het nieuwe pensioenstelsel. De uniformering van het wezenpensioen gaat pas in als een regeling Wtp-proof is gemaakt. De transitieperiode loopt tot 1 januari 2028. Tot die datum kunnen er dus nog afwijkende regelingen bestaan voor het wezenpensioen, waardoor er rekening gehouden moet worden met deze afwijkende regelingen.
Pensioenuitvoerders en Stichting Pensioenregister gebruiken het BSN als identificatiemiddel. Alleen data die noodzakelijk zijn voor keuzebegeleiding worden uitgewisseld. Stichting Pensioenregister deelt daarom verder geen persoonsgegevens, zoals:
- naam;
- contactgegevens; en
- adresgegevens.
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) en pensioenuitvoerders zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de gegevensverwerking.
De deelnemer volgt de volgende stappen:
- Stap 1
De deelnemer logt in op de mijn-omgeving van de pensioenuitvoerder. - Stap 2
De deelnemer kan op een knop klikken binnen de mijn-omgeving om de gegevens op te halen. Door vervolgens in te loggen via DigiD bij mijnpensioenoverzicht.nl worden de gegevens opgehaald. - Stap 3
De opgehaalde gegevens zijn nu zichtbaar in de mijn-omgeving bij de pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder kan deze gegevens gebruiken in de keuzebegeleiding. - Stap 4
Logt de deelnemer uit? Dan vervalt de uitwisseling van gegevens. Logt de deelnemer binnen 6 maanden nog een keer in? Dan zal er opnieuw gegevensuitwisseling met Stichting Pensioenregister plaatsvinden.
Praktische tips
- Pensioenuitvoerders zijn niet verplicht om gebruik te maken van de gegevens van Stichting Pensioenregister bij het bieden van keuzebegeleiding.
- Pensioenuitvoerders kunnen ook de mogelijkheid aanbieden om de gegevens van de partner te betrekken bij de keuzebegeleiding. In de mijn-omgeving wordt dan een mogelijkheid aangeboden waarbij de partner zijn gegevens kan ophalen op dezelfde manier als de deelnemer dat doet. Dit mag alleen als de partner ook toestemming geeft hiervoor.
- Keuzebegeleiding voor pensioenuitvoerders geldt alleen voor de te maken keuzes binnen de eigen pensioenregeling. Keuzebegeleiding buiten de pensioenregeling bij een andere uitvoerder, valt dus niet onder de keuzebegeleiding. Dit geldt dus ook als de gegevens van de partner worden betrokken binnen de keuzebegeleiding. Deelnemers die aanspraken opbouwen bij verschillende pensioenuitvoerders zullen uiteindelijk per uitvoerder hun keuzes moeten doorgeven. Ook de eventuele partner zal zelf de pensioenkeuzes van zijn pensioenuitvoerder moeten doorgeven.
- De pensioenuitvoerder is verplicht om te bewaren wat de keuzebegeleiding is geweest en vanuit welke gegevens deze keuzebegeleiding tot stand is gekomen.
- Voor de meest passende keuzebegeleiding is een vollediger beeld van pensioendata wenselijk. Dit kan leiden tot betere keuzes voor deelnemers. Vanuit dat oogpunt is het wenselijk aanspraak- of pensioengerechtigden te motiveren hun gegevens uit mijnpensioenoverzicht.nl te delen met de pensioenuitvoerder.
- De gegevens uit mijnpensioenoverzicht.nl geven geen volledig beeld van de financiële situatie van een persoon. Ook andere factoren kunnen een rol spelen bij keuzes die in een pensioenregeling kunnen worden gemaakt, zoals de overwaarde van een eigen woning, lijfrenten, toeslagen en schulden. Met een integraal advies kan de volledige financiële situatie van de klant worden meegenomen.
- Stichting Pensioenregister verstrekt nog geen informatie over het arbeidsongeschiktheidspensioen.
Sinds 1 januari 2020 is de AOW-leeftijd minder snel omhooggegaan. Dit komt door afspraken in het pensioenakkoord. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd.
De AOW-leeftijd is:
Jaartal | AOW-leeftijd |
---|---|
2022 | 66 jaar + 7 maanden |
2023 | 66 jaar + 10 maanden |
2024 | 67 jaar |
2025 | 67 jaar |
2026 | 67 jaar |
2027 | 67 jaar |
2028 | 67 jaar + 3 maanden |
De levensverwachting blijft gekoppeld aan de AOW-leeftijd en pensioenrichtleeftijd, maar op een andere manier. Nu is het zo dat als de levensverwachting stijgt met 1 jaar, de AOW-leeftijd en pensioenrichtleeftijd ook met 1 jaar stijgen. Vanaf 2026 wordt dit soepeler. Dan zorgt 1 jaar langer leven ervoor dat de AOW-leeftijd en pensioenrichtleeftijd met 8 maanden stijgen. De AOW-leeftijd en pensioenrichtleeftijd stijgen dan dus minder snel dan de levensverwachting.
Een aantal wijzigingen in het pensioenstelsel moet zorgen voor meer flexibiliteit en keuzevrijheid. Hierdoor komen meer mogelijkheden voor:
- gedeeltelijke afkoop (bedrag ineens);
- een vrijstelling van de RVU-heffing; en
- verlofsparen.
Vanaf 1 juli 2025 is het op zijn vroegst mogelijk om een bedrag ineens op te nemen van het ouderdomspensioen. De vrijstelling van de RVU-heffing en de extra mogelijkheden bij het verlofsparen zijn ingegaan en werken terug tot 1 januari 2021.
Krijgt een pensioenuitvoerder het verzoek voor een bedrag ineens? Dan moet de pensioenuitvoerder hieraan meewerken. Het bedrag mag vrij worden besteed. Denk hierbij aan een aflossing op de eigenwoningschuld, een verbouwing aan de eigen woning of zelfs aan een vakantie.
Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
- Iedereen krijgt het recht om maximaal 10% van het opgebouwde ouderdomspensioen als bedrag ineens op te nemen op de ingangsdatum van het pensioen. Het bedrag ineens is een percentage van maximaal 10% per opgebouwd ouderdomspensioen per pensioenuitvoerder. Een deelnemer mag dus ook minder dan 10% als bedrag ineens opnemen.
- Het bedrag ineens gebeurt eenmalig op de ingangsdatum van het pensioen. De enige uitzondering hierop is deeltijdpensioen. Gaat een klant bijvoorbeeld voor 30% met deeltijdpensioen? Dan geldt een bedrag ineens van maximaal 10% over deze eerste 30%. Gaat een klant later volledig met pensioen? Dan geldt een bedrag ineens van maximaal 10% over de laatste 70%. Heeft een klant bij de eerste ingangsdatum van het deeltijdpensioen minder dan 10% aan bedrag ineens opgenomen? Dan mag de klant dit gemiste percentage niet inhalen op een later ingangsmoment van het pensioen.
- Maakt de deelnemer gebruik van een bedrag ineens? Dan mag de deelnemer niet meer kiezen voor een hoog-laagpensioen, omdat de pensioenuitkering dan te laag wordt.
- Na het bedrag ineens moet de jaarlijkse pensioenuitkering meer bedragen dan de afkoopgrens.
- Zorgt het bedrag ineens voor een verlaging van het partnerpensioen? Dan moet de partner toestemming geven voor het bedrag ineens.
- Het opnemen van een bedrag ineens is een vrijwillige keuze voor de deelnemer. Wel is het belangrijk om de deelnemer te vertellen wat de gevolgen zijn van deze vrijwillige keuze. Het opnemen van een bedrag ineens kan invloed hebben op de hoogte van de verschuldigde inkomstenbelastingen, verschuldigde premies volksverzekeringen, de Zvw-premie en de eventuele toeslagen.
- Heeft een deelnemer geen recht meer op toeslagen door de opname van een bedrag ineens? Dan geldt dit alleen in het jaar waarin het bedrag ineens wordt uitbetaald. De deelnemer kan een jaar later wel weer recht hebben op een toeslag. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de zorgtoeslag en de huurtoeslag.
- Is een eventuele toeslag vooraf toegekend en maakt de deelnemer gebruik van het opnemen van een bedrag ineens? Dan kan het gebeuren dat de deelnemer een toeslag geheel of gedeeltelijk moet terugbetalen. De regering compenseert dit niet, omdat het opnemen van een bedrag ineens een vrijwillige keuze is.
Uitstelmogelijkheid
Gaat een deelnemer met pensioen? Dan spreken de deelnemer en pensioenuitvoerder samen het moment af waarop de deelnemer een bedrag ineens wil ontvangen. Dit kan op de volgende momenten:
- tegelijk met de eerste uitbetaling van de pensioenuitkering; of
- in de maand januari van het jaar nadat de deelnemer de AOW-leeftijd heeft bereikt. Dit laatste is bedoeld om maatwerk te kunnen bieden aan een deelnemer. De deelnemer hoeft dan geen AOW-premie te betalen over het bedrag ineens.
Doelgroep uitgestelde betaling
Alleen de volgende deelnemers kunnen gebruikmaken van de uitgestelde betalingsmogelijkheid:
- De pensioeningangsdatum ligt in de maand waarin de deelnemer de AOW-leeftijd bereikt.
- De pensioeningangsdatum ligt op de eerste dag van de maand na de maand waarin de deelnemer de AOW-leeftijd bereikt.
Gaat een deelnemer voor de AOW-leeftijd met pensioen? Dan kan deze deelnemer dus geen gebruikmaken van de uitgestelde betaling van het bedrag ineens.
Hoe korter de periode tussen het bereiken van de AOW-leeftijd en een bedrag ineens, hoe makkelijker de regeling is voor deelnemers. Ook heeft de deelnemer dan minder kans op life-events. De deelnemer kan namelijk te maken krijgen met life-events tussen de pensioeningangsdatum en de datum van uitbetaling van het bedrag ineens.
- Heeft jouw klant een vaste pensioenleeftijd die ligt voor de AOW-leeftijd? Dan kan de klant dus geen gebruikmaken van de uitstelmogelijkheid van het bedrag ineens. Wijs je klant erop dat hij nog wel steeds het recht heeft om maximaal 10% van het opgebouwde ouderdomspensioen als bedrag ineens op te nemen op de ingangsdatum van het pensioen.
- Maakt een deelnemer uit bovenstaande doelgroep gebruik van de uitstelmogelijkheid? Dan betaalt de pensioenuitvoerder het bedrag ineens uit in de maand januari van het jaar na het jaar waarin de deelnemer de AOW-leeftijd heeft bereikt. Hierdoor betaalt deze deelnemer het tarief in box 1 voor belastingplichtigen die de AOW-leeftijd hebben bereikt.
- Maakt een deelnemer gebruik van de optie om een bedrag ineens op te nemen en wil de deelnemer het bedrag pas laten uitbetalen in de maand januari? Dan geeft de pensioenuitvoerder aan bij de deelnemer wat de gevolgen zijn als de deelnemer overlijdt.
- Kiest de deelnemer ervoor om het bedrag pas in de maand januari van het volgende kalenderjaar te laten uitbetalen? Dan betaalt de deelnemer ook pas belasting in januari van dat jaar en niet eerder. De pensioenuitvoerder reserveert alvast het uit te betalen bedrag voor de deelnemer, zodat dit niet leidt tot problemen bij de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel.
Maakt de deelnemer gebruik van het bedrag ineens van bijvoorbeeld 10%? Dan wijzigt de pensioenuitvoerder de grootte van het ouderdomspensioen naar 90%. De totale pensioenaanspraak blijft in grootte gelijk, maar wordt dus op een andere manier uitgekeerd door het bedrag ineens.
Kiest een pensioendeelnemer ervoor om maximaal 10% als bedrag ineens op te nemen van het opgebouwde ouderdomspensioen? Dan is deze keuze definitief. Dit heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid duidelijk gemaakt.
De pensioenuitvoerder moet deelnemers goed begeleiden en informeren bij het maken van een keuze. Dit komt, omdat de keuze definitief is en gevolgen heeft voor:
- het belastbaar inkomen;
- de toeslagen; en
- de hoogte van de pensioenuitkering in de toekomst.
Pensioenuitvoerders moeten deelnemers wijzen op de gevolgen voor de hoogte van de pensioenuitkering bij het opnemen van een bedrag ineens. Daarnaast moeten deelnemers op www.mijnpensioenoverzicht.nl kunnen zien hoe hoog het bedrag ineens is en hoe hoog het levenslange ouderdomspensioen is na opname van het bedrag ineens.
Praktische tip
- Soms bouwt een deelnemer pensioen op bij meerdere pensioenuitvoerders. Een pensioenuitvoerder kan geen informatie verstrekken over de pensioenaanspraken bij een andere pensioenuitvoerder. Wil de deelnemer meer inzicht over de gevolgen van het opnemen van een bedrag ineens bij de andere pensioenuitvoerders, waar hij pensioen opbouwt? Dan kan de deelnemer ook kijken op mijnpensioenoverzicht.nl. Dit overzicht wordt uitgebreid met de gevolgen van het gebruikmaken van het bedrag ineens.
- Wil een deelnemer gebruikmaken van de optie om een bedrag ineens op te nemen? Dan kan de deelnemer bij de pensioenuitvoerder vragen om specifieke en persoonlijke informatie. Hierbij moet de pensioenuitvoerder laten zien wat het verschil is tussen wel of geen gebruikmaken van het opnemen van een bedrag ineens, namelijk:
- Wel gebruikmaken van het keuzerecht: de hoogte van het op te nemen bedrag ineens en de hoogte van het levenslange ouderdomspensioen dat overblijft na opname van het bedrag ineens.
- Geen gebruikmaken van het keuzerecht: de hoogte van het levenslange ouderdomspensioen.
Neemt een deelnemer een bedrag ineens op? Dan verhoogt of verlaagt dit niet de totale waarde van het ouderdomspensioen. Alleen de hoogte van de uitkeringsstromen wordt aangepast. De volgende mogelijkheden gelden:
- De deelnemer neemt geen bedrag ineens op. De uitkering blijft dan 100%.
- De deelnemer neemt wel een bedrag ineens op en kiest voor de uitgestelde betaling. In het wetsvoorstel staat een uitkeringsstroom van 90-10-90. Dit is 90% periodieke uitkering, 10% bedrag ineens en 90% periodieke uitkering. Bij het bepalen van de hoogte van de levenslange uitkering wordt hierbij direct rekening gehouden met het opnemen van een bedrag ineens. De hoogte van de uitkering is dus gelijk voor en na de betaling van het bedrag ineens.
Het recht op het bedrag ineens geldt ook voor de individuele pensioenproducten in de derde pijler. Hierbij geldt wel een aanvullende voorwaarde. De waarde in het pensioenproduct na het bedrag ineens moet namelijk meer bedragen dan de grens voor kleine lijfrenten.
De minister stelt voor om het wetsvoorstel nog op een ander punt te wijzigen. Deze wijziging gaat over het bedrag ineens van maximaal 10% van lijfrenten in de derde pijler. Het bedrag ineens moet ook ingaan voor:
- ondernemers die lijfrenten in hun eigen bedrijf hebben afgesloten; of
- de optie tot een bedrag ineens hebben afgesproken bij overdracht van het bedrijf.
Het recht op een bedrag ineens gaat ook gelden voor een nettopensioen en een nettolijfrente. Alleen bij een bedrag ineens van een nettolijfrente geldt geen eis over het minimale bedrag dat over moet blijven na het bedrag ineens.
Alleen over het bedrag ineens moet belasting worden betaald voor de inkomstenbelasting. Hierover hoeft geen revisierente te worden betaald.
In onderstaand schema wordt duidelijk wat de gevolgen zijn van het bedrag ineens bij verevening of conversie.
Verevening | Conversie | |
---|---|---|
Scheiding voor het bedrag ineens | Maakt een deelnemer gebruik van het bedrag ineens? Dan heeft de ex-partner recht op een evenredig deel van dit bedrag ineens. | Iedere partner kan zelf kiezen of hij gebruik wil maken van het bedrag ineens bij zijn eigen pensioen. |
Scheiding na het bedrag ineens | De verevening vindt plaats over het resterende pensioen. | Conversie vindt plaats over het resterende pensioen. |
De pensioenuitvoerders en aanbieders van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler moeten informatie geven aan alle deelnemers om te voorkomen dat een deelnemer geen goede keuze maakt. De pensioenuitvoerder stuurt een brief aan de deelnemer om de deelnemer informatie te geven over zijn keuzerecht. Heeft de deelnemer interesse in een bedrag ineens? Dan mag de deelnemer om persoonlijke informatie vragen aan de pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder stuurt dan een tweede brief naar de deelnemer. In deze tweede brief staat de volgende informatie:
- de hoogte van het bedrag ineens;
- de hoogte van de pensioenuitkering voor en na het bedrag ineens;
- de waarschuwingen voor de gevolgen van een bedrag ineens op het inkomen en de toeslagen; en
- de doorverwijzingen naar rekentools van de Belastingdienst en de SVB om de gevolgen te berekenen.
Door de nieuwe uitkeringsstroom ontvangt een pensioendeelnemer een lagere uitkering als hij overlijdt voordat hij het bedrag ineens ontvangt. Pensioenuitvoerders krijgen daarom een nabetalingsverplichting aan de overledene. De nabetaling komt in de boedel van de overledene. De hoogte van de nabetaling is het bedrag dat de deelnemer zou hebben ontvangen als pensioenuitkering als de deelnemer geen gebruik zou hebben gemaakt van het bedrag ineens.
De hoogte van de nabetaling is 100% van de pensioenuitkering minus de al betaalde pensioenuitkering van 90% per maand die de overledene al aan pensioenuitkering heeft ontvangen.
Door deze nabetaling heeft de overledene niet te weinig aan pensioenuitkering gehad tijdens zijn leven. Deze nabetaling valt in de nalatenschap. Het bedrag is niet direct voor de partner van de overledene, omdat dit bedrag een ouderdomspensioen is.
Heeft een deelnemer een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht en overlijdt de deelnemer? Dan valt de lijfrenterekening of het lijfrentebeleggingsrecht ook in de boedel. De erfgenamen krijgen dan de lijfrenterekening of het lijfrentebeleggingsrecht alsof de deelnemer geen gebruik heeft gemaakt van het bedrag ineens.
Een bedrag ineens geldt niet voor een ODV. Een klant kan de ODV wel omzetten naar een pensioenproduct in de derde pijler om ook gebruik te kunnen maken van het bedrag ineens.
Het bedrag ineens geldt wel voor een opgebouwd PEB.
Werkgevers krijgen een eenmalige vrijstelling van de RVU-heffing per werknemer sinds 1 januari 2021 tot 1 januari 2026. Het doel van de vrijstelling is dat werknemers met een zwaar beroep eerder kunnen stoppen met werken.
De vrijstelling geldt in de volgende situatie:
- Is de werknemer maximaal 3 jaar jonger dan de AOW-leeftijd? Dan mag de werkgever een maandelijks bedrag uitkeren aan de werknemer om eerder te kunnen stoppen met werken. Dit mag ook een eenmalige uitkering zijn of een uitkering over een kortere periode dan 3 jaar.
- Is de uitkering niet hoger is dan de drempelwaarde? Dan is de werkgever geen RVU-heffing meer verschuldigd, maar alleen de reguliere loonbelasting en premies volksverzekeringen. De drempelvrijstellling is gelijk aan de netto AOW-uitkering voor een alleenstaande.
- Krijgt een werknemer langer een uitkering dan 3 jaar voordat hij de AOW-leeftijd bereikt? Of krijgt de werknemer eerder een uitkering dan maximaal 3 jaar voordat hij de AOW-leeftijd bereikt? Dan is dit gedeelte belast met RVU-heffing van 52%. Is de uitkering hoger dan een netto AOW-uitkering voor een alleenstaande? Dan geldt over het hogere deel de RVU-heffing.
Vanaf 1 januari 2026 geldt een overgangsrecht. Is voor 1 januari 2026 een uitkering voor de werknemer vanuit de werkgever schriftelijk vastgelegd? Dan geldt ook geen RVU-heffing in 2026, 2027 en 2028 als aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan.
De Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU) is een regeling die een werkgever aan een werknemer kan aanbieden om de periode tot aan de AOW-leeftijd te overbruggen. De werknemer kan hierdoor eerder stoppen met werken.
De RVU-drempelvrijstelling is een drempelbedrag. Over dit bedrag geldt geen RVU-heffing. De RVU-drempelvrijstelling is gelijk aan de netto AOW-uitkering voor een alleenstaande.
Het maximaal op te sparen verlof van 50 weken wordt verhoogd naar 100 weken. Hierdoor kan een werknemer eerder stoppen met werken. De werknemer kan dit verlof ook al eerder opnemen in zijn loopbaan.
Naast het reguliere jaarlijkse verlof, is het mogelijk om bovenwettelijk verlof af te spreken in cao’s. Daarnaast is het mogelijk om overwerk of ploegendiensten te belonen als extra verlofopbouw.
Heeft een werknemer een zwaar beroep en moeite om de AOW-leeftijd te behalen op een gezonde manier? Onderzoek dan of er afspraken zijn gemaakt in de cao over een Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU). In de volgende cao’s zijn hierover afspraken gemaakt:
- Bouw en Infra;
- Afbouw;
- Schoonmaak- en glazenwassersbedrijf; en
- Politie.
Het kabinet wil een verplichte basisverzekering arbeidsongeschiktheid invoeren voor zelfstandigen, de verplichte AOV. Dit blijkt uit het wetsvoorstel Wet basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen dat online staat voor advies. Het is nog niet bekend wanneer deze wet ingaat.
Het wetsvoorstel heeft twee hoofddoelen:
- Zelfstandigen een passende inkomensvoorziening bieden bij arbeidsongeschiktheid.
- Zelfstandigen stimuleren om zelf maatregelen te nemen om hun arbeidsongeschiktheidsrisico’s te verzekeren. Uiteindelijk moet dit zorgen voor kleinere kostenverschillen tussen zelfstandigen en ook het gebruik van algemene voorzieningen beperken.
De verplichtstelling geldt voor:
- IB-ondernemers met personeel; en
- IB-ondernemers zonder personeel (zzp’ers).
De verplichtstelling geldt niet voor:
- dga’s;
- meewerkende partners, die niet meewerken als werknemer of als zelfstandig ondernemer;
- gemoedsbezwaarden; en
- resultaatgenieters uit overige werkzaamheden.
Zelfstandigen zijn dan standaard publiek verzekerd via de overheid bij het UWV, maar zij kunnen ervoor kiezen om zichzelf privaat te verzekeren bij een eigen gekozen verzekeraar met minimaal eenzelfde soort dekking of bovenop de publieke verzekering.
De volgende verzekeringskenmerken worden voorgesteld door het kabinet:
Uitvoerder | UWV |
---|---|
Uitkeringsbedrag | 70% van het inkomen in de laatste werkmaand en nooit meer dan het minimumloon. |
Uitkeringsduur | Tot aan de AOW-leeftijd. |
Eigenrisicoperiode | 1 jaar (standaard). |
Premie | Premie te betalen aan de Belastingdienst:
|
Arbeidsongeschiktheidscriterium | Absoluut arbeidsongeschiktheidscriterium: dit betekent dat iemand arbeidsongeschikt is wanneer hij niet meer in staat is om minimaal het wettelijk minimumloon per maand te verdienen door ziekte of gebrek. |
Voorwaarden | Iedereen krijgt een verzekering volgens dezelfde voorwaarden. |
Het overgangsrecht geldt voor verzekeringen die periodieke uitkeringen bieden en bedoeld zijn om langdurig het arbeidsongeschiktheidsrisico af te dekken.
De volgende producten vallen niet onder het overgangsrecht:
- woonlastenbeschermers en betalingsbeschermers;
- ongevallenverzekeringen;
- producten die premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid bieden; en
- schenkkringen.
Praktische tips
- In het hoofdlijnenakkoord staat de verplichte AOV niet genoemd. Het is daarom nog niet bekend hoe het nieuwe kabinet zich precies verhoudt tot de verplichte AOV. Het wetsvoorstel moet nog door de Tweede Kamer en door de Eerste Kamer.
- Door de wachttijd van 1 jaar, moet de IB-ondernemer minimaal 1 jaar financieel kunnen overbruggen als hij ziek is. Bij een private verzekering kan een kortere wachttijd afgesproken worden met de verzekeraar.
- Leg zelfstandigen uit dat ze standaard verzekerd zijn, maar dat ze de keuze hebben om een private verzekering af te sluiten. Benadruk dat dit hen flexibiliteit biedt om een verzekering te kiezen die het beste bij hun situatie past.
- Informeer zelfstandigen over de betaalbaarheid van de verzekering en de solidariteit tussen zelfstandigen. Dit kan bijdragen aan het begrip waarom een basispremie noodzakelijk is en hoe dit de risico’s en lasten eerlijk verdeelt.
- De fiscale behandeling tussen een private en publieke verzekering blijft gelijk. De premie blijft dus in allebei de gevallen aftrekbaar.